Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 20 september 2021, is het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De zaak betreft een teruggaafverzoek van dividendbelasting over het tijdvak van 1 mei 2005 tot en met 30 april 2006, dat door de inspecteur van de Belastingdienst op 11 mei 2017 was afgewezen. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, stelde dat zij recht had op teruggaaf op basis van het Unierecht, omdat zij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 werd besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, omdat er geen aanleiding was om de zaak aan te houden in afwachting van de Deka-zaak in hoger beroep.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht het teruggaafverzoek had afgewezen. De belanghebbende had, ondanks de mogelijkheid daartoe, niet ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad. Hierdoor bestond er geen recht op teruggaaf van de dividendbelasting. De rechtbank ging ook niet in op de klacht van de belanghebbende over onduidelijkheden met betrekking tot het rechtsherstel, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Aangezien er geen recht op teruggaaf bestond, had de belanghebbende ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank besloot geen proceskostenveroordeling uit te spreken.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de uitspraak geanonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.