Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2021, gaat het om een beroep van een belanghebbende gevestigd in Duitsland tegen de afwijzing van een verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over het tijdvak van 1 mei 2007 tot en met 30 april 2008. De inspecteur van de Belastingdienst had op 11 mei 2017 het bezwaar van de belanghebbende afgewezen. Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 werd besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, omdat er geen aanleiding was om de zaak aan te houden in afwachting van de Deka-zaak in hoger beroep.
De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende, die zich beroept op het Unierecht, niet kan worden gelijkgesteld met een fiscale beleggingsinstelling (fbi) en dat de inspecteur terecht het verzoek om teruggaaf heeft afgewezen. De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende niet heeft ingestemd met een vervangende betaling, zoals voorgeschreven door de Hoge Raad in een eerdere uitspraak. Hierdoor bestaat er geen recht op teruggaaf van de dividendbelasting, en dus ook niet op vergoeding van rente over de ingehouden belasting.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.