ECLI:NL:RBZWB:2021:4701

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9133
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Verschueren MSc.
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Verklaring Omtrent het Gedrag voor ambulancechauffeur wegens strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan een eiser die had gesolliciteerd naar de functie van ambulancechauffeur. De eiser had op 21 april 2020 een VOG aangevraagd, maar deze was door de Minister voor Rechtsbescherming geweigerd op basis van relevante justitiële gegevens die waren geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). De eiser was in 2015 veroordeeld voor vier gevallen van bezit en/of verspreiding van kinderpornografie, wat door de verweerder als een belemmering werd gezien voor de uitoefening van de functie als ambulancechauffeur.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij de eiser zijn bezwaren tegen de weigering van de VOG naar voren bracht. De eiser betoogde dat er geen verband was tussen zijn veroordeling en de functie van ambulancechauffeur, en dat hij nooit alleen met patiënten zou zijn. De verweerder daarentegen stelde dat de aard van de functie en de mogelijkheid van contact met kwetsbare personen, zoals minderjarigen, een risico voor de samenleving met zich meebrachten. De rechtbank oordeelde dat de verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de weigering van de VOG gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de strafbare feiten en de functie-eisen.

De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eiser niet zwaarder wogen dan de belangen van de samenleving bij bescherming tegen de risico's die voortvloeien uit de strafbare feiten. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9133 VOG

uitspraak van 20 september 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.J.M. Cliteur.
en

De Minister voor Rechtsbescherming, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder de door eiser aangevraagde Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) geweigerd.
Bij besluit van 23 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda 11 augustus 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.W. Hau.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 21 april 2020 een VOG voor de functie van ambulancechauffeur aangevraagd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Verweerder heeft kennisgenomen van de relevante justitiële gegevens uit het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS). Hieruit blijkt dat eiser op 25 juni 2015 is veroordeeld voor vier gevallen van bezit en/of verspreiding en/of vervaardigen van kinderpornografie (artikel 240b, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht). Omdat er sprake is van strafbare feiten, heeft verweerder beoordeeld of deze relevant zijn ten opzicht van het doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Dit is getoetst aan de hand van het screeningsprofiel “gezondheidszorg en welzijn van mens en dier” (hierna: het screeningsprofiel). Verweerder heeft geconstateerd dat de gepleegde strafbare feiten een belemmering vormen voor de uitoefening van de functie als ambulancechauffeur (het objectieve criterium). Daarnaast heeft verweerder geconcludeerd dat er op basis van de individuele omstandigheden van eiser (het subjectieve criterium) geen aanleiding bestaat om toch over te gaan tot de afgifte van een VOG.
In geschil is of de afgifte van de VOG terecht is geweigerd.
3. Het relevante wettelijke kader is opgenomen in de bijlage.
Het objectieve criterium
4.1
De beoordeling van een aanvraag om toewijzing van een VOG start met toetsing aan het objectieve criterium. De afgifte van een VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Uit de beleidsregels VOG-NP-RP (hierna: de beleidsregels) blijkt dat de toetsing aan het objectieve criterium de beoordeling betreft of de justitiële gegevens die zijn aangetroffen in het JDS van de aanvrager, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd. Met “indien herhaald” wordt niet bedoeld dat de aanvrager het feit opnieuw zal plegen. Er wordt bedoeld dat als het justitiële gegeven, op zich zelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, nog een keer zou worden gepleegd, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden vormt.
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie van de aanvrager bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie. Bij zedendelicten wordt ook beoordeeld of bij de uitoefening van de functie sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie.
In het relevante screeningsprofiel is te lezen dat in deze functie mensen zijn belast met de zorg voor personen en dat zij in een één-op-één relatie kunnen komen te verkeren met degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. In deze relatie kan sprake zijn van (tijdelijke)afhankelijkheid. Het risico bestaat dat misbruik wordt gemaakt van de (tijdelijke) afhankelijkheid waardoor het risico van onder ander zeden- en geweldsdelicten aanwezig is.
4.2
Eiser stelt de toetsing aan het objectieve criterium ter discussie. Hij stelt dat er geen verband bestaat tussen de functie van ambulancechauffeur en zijn veroordeling wegens bezit/verspreiding van kinderpornografie. Hij onderbouwt dit door te stellen dat hij nooit alleen zal zijn met een patiënt en niet voor een hands-on delict is veroordeeld. Niet alle zedendelicten zouden over één kam geschoren mogen worden. Hij verwijst ter onderbouwing naar een uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2016:620). Tevens doet hij een beroep op het feit dat hij wel een VOG heeft verkregen voor het lidmaatschap van een airsoft sportbond. Als laatste stelt hij dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de juiste functieomschrijving.
4.3
Verweerder stelt dat aan het objectieve criterium is voldaan. Eiser is veroordeeld voor bezit en/of verspreiding van kinderpornografie. Artikel 36 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) bepaalt dat bewijskracht toekomt aan de vermeldingen in het JDS. Bovendien is er sprake van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. In de functie van ambulancechauffeur is eiser werkzaam in de gezondheidszorg waarbij contact met minderjarigen mogelijk is en waarbij sprake kan zijn van (tijdelijke) afhankelijkheid. Hierdoor bestaat het risico dat eiser misbruik maakt van zijn functie om zedendelicten te plegen, waardoor minderjarigen het slachtoffer kunnen worden. Het vier ogen principe is volgens verweerder in de praktijk niet te garanderen; het kan toch voorkomen dat eiser alleen is met een minderjarige. Er kan niet worden uitgesloten dat eiser in de functie van ambulancechauffeur het vervaardigen van kinderporno niet zou kunnen herhalen met hulpbehoevende personen. Vanwege dit risico vormt het strafbare feit een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Verweerder stelt het screeningsprofiel te hebben geselecteerd naar aanleiding van de informatie die bij de aanvraag beschikbaar was.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Niet in geschil is dat voormeld delict in het JDS staat geregistreerd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit delict, indien herhaald, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie van ambulancechauffeur. De stelling dat een eiser niet in aanraking kan komen met minderjarigen is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens de uitoefening van de gewenste functie in aanraking kan komen met minderjarigen, waarbij sprake kan zijn van een één op één relatie met een (tijdelijke) afhankelijkheid.
De verwijzing naar de jurisprudentie kan eiser niet baten nu in beide zaken geen sprake was van mogelijk contact met minderjarigen maar enkel meerderjarigen. Tot slot merkt de rechtbank op dat verweerder mocht uitgaan van de functieomschrijving zoals ten tijde van de aanvraag bekend was. De beroepsgrond slaagt niet.
Het subjectieve criterium
5.1
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dit geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Voor zedendelicten bestaat volgens de beleidsregels zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid. De VOG kan in deze gevallen enkel worden afgegeven indien de weigering evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
5.2
Eiser stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke belangen. Hij heeft de VOG nodig om weer te kunnen werken als ambulancechauffeur. Bovendien ondergaat hij vrijwillige behandelingen voor PTSS. Als laatste stelt eiser uit het reclasseringsrapport blijkt dat risico op recidive laag wordt ingeschat.
5.3
Verweerder stelt dat de persoonlijke omstandigheden van eiser zijn meegewogen. Hierbij is ten eerste gekeken naar de strafzaak. Hiervan stelt verweerder dat de hoogte van de straf een indicatie geeft van de ernst en de omvang van het gepleegde delict. Gelet op de veroordeling tot een gevangenisstraf van drie jaar concludeert verweerder dat de rechter het zedendelict eiser niet licht heeft aangerekend. Tevens is hierbij van belang dat het delict gepleegd is op meerderjarige leeftijd.
Het reclasseringscontact kan volgens verweerder niet worden meegenomen in het geschil nu deze na de beslissing op bezwaar is ingebracht. Wel is meegewogen dat eiser behandelingen ondergaat voor PTSS. Ook is het belang van de VOG voor eiser onderkend. Verweerder stelt echter dat deze belangen niet zwaarder wegen dan de belangen voor de samenleving. Hiervoor is eiser te recent met justitie in aanraking gekomen wegens een strafbaar feit dat niet te verenigen is met het doel van de aanvraag. De omstandigheden van het geval zijn derhalve niet evident disproportioneel.
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers belang bij toewijzing van de VOG ondergeschikt is aan het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving. De belangen van eiser zijn hierbij voldoende gemotiveerd meegewogen. De rechtbank heeft begrip voor het feit dat eiser zijn oude werk wil weer oppakken en het verleden wil afsluiten. Verweerder heeft echter meer gewicht kunnen toekennen aan het feit dat er nog te weinig tijd is verstreken sinds het plegen van het strafbare feit, dit feit hem niet licht is aangerekend en op meerderjarige leeftijd is gepleegd. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. K. Verschueren MSc., rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 20 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
mr. H.D. Sebel, griffier mr. drs. K. Verschueren MSc., rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

Artikel 28

Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijk persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is
gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Artikel 35

1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justiitele documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.

Artikel 36

1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.

Beleidsregels VOG-NP-RP 2018

Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn
Ten aanzien van de periode waarover wordt teruggekeken wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt
Terugkijktermijn niet in duur beperkt
In de navolgende gevallen wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt.
Indien het justitiele gegevens betreft over misdrijven tegen de zeden zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en me 250 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 250a tot en met 250ter (oud) en/of artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de gedraging het dwingen of beweging tot prostitutie betreft en/of artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht, voor zover de gedraging een zedendelict betreft.

Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium

De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.

Paragraaf 3.2.1. Justitiële gegevens

De relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, of die betrekking hebben op de betreffende rechtspersonen of daarmee gelijk gestelde organisaties worden meegewogen bij de beoordeling. Indien een aanvraag wordt gedaan ten behoeve van een rechtspersoon, worden ook de relevante justitiële gegevens op naam van ieder van de (on)middellijke bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon meegewogen.
Ook de inhoud van een dagvaarding, een kennisgeving van (niet) verdere vervolging en beleidssepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag. Ten aanzien van sepots geldt dat alleen sepotbeslissingen die op beleidsmatige gronden zijn genomen (de zogenoemde beleidssepots) in de beoordeling van een VOG-aanvraag worden betrokken. Sepotbeslissingen die zijn genomen omdat processuele omstandigheden een succesvolle vervolging in de weg staan (de zogenoemde technische sepots) worden niet in de beoordeling van een VOG-aanvraag betrokken.

Paragraaf 3.2.2. Indien herhaald

Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.

Paragraaf 3.2.3. Risico voor de samenleving

Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.2.4. Belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
−. de aard van het delict en/of
−. de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
Bij zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels wordt – naast het bovenstaande – óók beoordeeld of bij de uitoefening van de betreffende functie/taak/bezigheid sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Indien daarvan sprake is en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid, is het verscherpt toetsingskader als beschreven in paragraaf 3.3.2 van deze beleidsregels van toepassing. Indien er sprake is van een zedendelict en de betreffende functie/taak/bezigheid wordt uitgevoerd op een locatie waar zich kwetsbare personen bevinden en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid, wordt eveneens het verscherpte toetsingskader toegepast.

Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium

Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.3.1) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.3.2 van toepassing is (zie paragraaf 3.3.2).

Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval

Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
−. de afdoening van de strafzaak;
−. het tijdsverloop;
−. de hoeveelheid antecedenten.
Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt het COVOG dit in de beoordeling van de aanvraag.
Ten behoeve van een goede oordeelsvorming is het COVOG bevoegd inlichtingen in te winnen bij het Openbaar Ministerie en de reclassering.
Naast justitiële gegevens kunnen ook politiegegevens de beoordeling worden betrokken. In de politiesystemen kunnen bijvoorbeeld mutaties omtrent strafbare feiten aanwezig zijn, opgemaakte processen-verbaal en (dag)rapporten. Ondanks het feit dat deze informatie niet in alle gevallen tot vervolging heeft geleid, kan deze bij de beoordeling van de aanvraag worden meegewogen. Hierdoor wordt een betrouwbaar beeld verkregen van de integriteit van de aanvrager.
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
Paragraaf 3.3.2. Subjectief criterium – misdrijven tegen de zeden in combinatie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie of specifieke locatie.
Bij misdrijven tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels bestaat slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid. Dit geldt ook wanneer op grond van de locatie, vanwege de aanwezigheid van kwetsbare personen een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie wordt aangenomen. In de hieronder genoemde gevallen geldt een verscherpt toetsingskader waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de VOG wordt geweigerd.
1. De aanvrager is voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels twee of meer malen veroordeeld tot:
−. een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,
−. (on)voorwaardelijke terbeschikkingstelling aan de staat (TBS),
−. (on)voorwaardelijke jeugddetentie,
−. een (on)voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ), tuchtschool of
−. algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ) en/of
−. een (on)voorwaardelijke taakstraf
−. een beroepsverbod.
2. De aanvrager is in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels éénmaal veroordeeld tot:
−. een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,
−. (on)voorwaardelijke TBS,
−. (on)voorwaardelijke jeugddetentie,
−. een (on)voorwaardelijke PIJ, plaatsing in een tuchtschool of APZ en/of
−. een (on)voorwaardelijke taakstraf.
3. Met betrekking tot de aanvrager is in de tien jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels:
−. een veroordeling uitgesproken inhoudende de oplegging van een andere straf dan een gevangenisstraf of taakstraf, schuldigverklaring zonder strafoplegging, of is
−. een door het Openbaar Ministerie aangeboden transactie geaccepteerd, of
−. een strafzaak voorwaardelijk geseponeerd.
De VOG kan in deze gevallen enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.