ECLI:NL:RBZWB:2021:470

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
C/02/365281 FARK 19-5793
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring huwelijk en bewijsopdracht in een civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot nietigverklaring van een huwelijk. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.P. Quist, verzocht om de nietigverklaring van het huwelijk dat op [datum 1] was gesloten, omdat hij stelde niet in staat te zijn geweest om zijn wil te bepalen ten tijde van het huwelijk. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.G. Dictus, voerde verweer en betwistte de claims van de man. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 december 2020 zijn beide partijen verschenen en zijn hun verzoeken en verweren besproken. De man voerde aan dat hij door een combinatie van geestelijke gezondheidsproblemen en middelengebruik niet in staat was om de gevolgen van het huwelijk te overzien. De vrouw betwistte dit en stelde dat zij te goeder trouw was en dat de man wel degelijk in staat was om zijn wil te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man voldoende bewijs moet leveren om zijn claims te onderbouwen. De beslissing om de man toe te laten tot bewijsvoering werd genomen, waarbij de rechtbank de zaak aanhield voor verdere behandeling. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat hij op [datum 1] niet in staat was om zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor uitlating door de man over de wijze van bewijsvoering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/365281 / FA RK 19-5793
beschikking betreffende nietigverklaring van het huwelijk / echtscheiding
in de zaak van
[naam 1],
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L.P. Quist,
en
[naam 2],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. W.G. Dictus.

1. Het verloop van het geding

1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 13 november 2019 ontvangen verzoek met als bijlagen de producties 1 tot en met 9;
- het op 31 januari 2020 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met als bijlagen de producties 1 tot en met 9;
- het op 4 maart 2020 ontvangen verweer op zelfstandig verzoek met als bijlagen de producties 10 tot en met 13;
- de brief van mr. Quist van 29 april 2020 met bijlagen;
- de brieven van mr. Dictus van 2 december 2020 en 7 december 2020, beide brieven met bijlagen, zijnde de producties 10 tot en met 17.
1.2. De verzoeken van de man tot nietigverklaring van het huwelijk en nietigverklaring c.q. vernietiging van de huwelijkse voorwaarden zijn behandeld op de mondelinge behandeling van 16 december 2020. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2 De verzoeken

De man verzoekt, na intrekking van een deel van zijn verzoeken ter zitting, thans samengevat:
I. het tussen partijen gesloten huwelijk nietig te verklaren, waarbij de nietigverklaring terugwerkt tot het tijdstip van de huwelijksvoltrekking, althans subsidiair de echtscheiding uit te spreken;
II. de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden nietig te verklaren, althans deze te vernietigen;
III. voor recht te verklaren dat de woning aan de [adres] te [woonplaats 3] eigendom is (gebleven) van de man, althans deze aan de man toe te delen;
IV. de vrouw te veroordelen om de gehele hypotheeklast van € 347,52 per maand aan hem te voldoen vanaf 1 oktober 2019, nu de man deze reeds heeft voldaan, alsmede de vrouw te veroordelen om de overige gebruikerslasten te voldoen;
V. voor zover er sprake is van een gemeenschap van goederen en/of de vrouw gerechtigd is tot de woning aan de [adres] te [woonplaats 3], te bepalen dat de lening die de man heeft aan de heer [naam 3] voor een bedrag van € 74.900,= op de verkoopopbrengst in mindering zal strekken;
VI. de in het verzoekschrift onder punt 27 genoemde inboedelgoederen aan de man toe te delen en de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.000,= wegens overbedeling;
VII. voor zover er sprake is van een gemeenschap van goederen, de vrouw te veroordelen een bedrag van € 75,= aan de man te voldoen wegens overbedeling ter zake de auto’s;
VIII. voor zover sprake is van een gemeenschap van goederen, de vrouw te veroordelen een bedrag van € 2.000,= aan de man te voldoen wegens overbedeling ter zake het spaarsaldo;
IX. de vrouw te veroordelen tot betaling van € 3.757,96 ter zake de door de man betaalde lasten vanaf 1 oktober 2019 tot en met 30 maart 2020;
X. de vrouw te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 4.140,=;
XI. de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 463,93 wegens de schuld die de man had bij de bank, voor zover sprake is van een gemeenschap van goederen;
XII. de vrouw te veroordelen tot teruggave van de auto Kia en tenaamstelling op naam van de man, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,= per dag dat zij hiermee in gebreke mocht blijven;
XIII. de vrouw te veroordelen de notaris opdracht te geven het gehele depot ter zake de verkoopopbrengst van de woning aan de man uit te keren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,= per dag dat zij in gebreke mocht blijven.
De vrouw verzoekt, samengevat:
- echtscheiding;
- primair: de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen, zoals door de vrouw verzocht, met veroordeling van partijen tot nakoming daarvan en de benodigde voorzieningen te treffen;
- subsidiair: de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen, zoals door de vrouw is verzocht, met veroordeling van partijen tot nakoming daarvan en de benodigde voorzieningen te treffen, althans een zodanige beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast.
- Partijen zijn op [datum 1] in de gemeente Halderberge met elkaar gehuwd.
- Op [datum 2] zijn partijen ten overstaan van mr. E.P.B. ten Brinke, notaris met als plaats van vestiging de gemeente Halderberge, huwelijkse voorwaarden overeengekomen.
- In deze huwelijkse voorwaarden zijn partijen, in de artikelen 1.2. en 2.1., overeengekomen dat tussen hen een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestaat in de zin van artikel 1:94 Burgerlijk Wetboek (BW), en dat die gemeenschap wordt uitgebreid met:
* de goederen en schulden die de echtgenoten bij het aangaan van het huwelijk individueel hadden;
* de erfrechtelijke verkrijgingen en giften, ongeacht of daar een insluitings-clausule zoals bedoeld in artikel 1:94 lid 3 BW aan is verbonden.
- Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

4.De beoordeling

Nietigverklaring huwelijk
4.1.
De man heeft aangevoerd dat hij op [datum 1] niet in staat was om zijn wil te bepalen en/of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen. Ter onderbouwing van zijn stelling wijst de man er op dat partijen sinds mei 2018 hebben samen gewoond en dat deze samenleving zich kenmerkte door een opeenstapeling van incidenten. Als gevolg van deze (gewelds)incidenten zijn volgens de man verschillende instanties, waaronder de politie en Veilig Thuis, bij het gezin betrokken geweest. De man stelt dat er zelfs een maand voor het aangaan van het huwelijk nog sprake is geweest van huiselijk geweld. Daarnaast heeft de man aangevoerd dat hij is gediagnosticeerd met ADHD, autisme, een persoonlijkheids-stoornis en een verslavingsstoornis. De man stelt verder dat hij steeds, ook in de weken voorafgaande aan het huwelijk, in een roes leefde door een overvloed aan drank, drugs en (overmatig) gebruik van geneesmiddelen. Volgens de man was hij hierdoor niet in staat om goed na te denken.
4.2.
De vrouw voert verweer. Volgens de vrouw woonden partijen al geruime tijd samen in hetzelfde huis toen zij besloten te gaan trouwen. Het huwelijk was, zo heeft de vrouw tijdens de zitting verklaard, mede ingegeven vanuit de wens van partijen om samen een kindje te krijgen. Hoewel de relatie tussen partijen, mede als gevolg van hun persoonlijkheden, turbulent verliep, hielden partijen volgens de vrouw erg van elkaar. Verder heeft de vrouw betwist dat de man ten tijde van het aangaan van het huwelijk (continu) onder invloed van zware medicatie en/of andere middelen zou hebben verkeerd. Uit het psychologisch rapport van de man blijkt volgens de vrouw dat sprake is van ADD, emotie regulatieproblemen en een aanpasstoornis, maar niet dat sprake is van een zodanige stoornis dat de man zijn wil niet kon bepalen. Ten slotte heeft de vrouw aangevoerd dat zij volkomen te goeder trouw was en doet zij, voor het geval de rechtbank toch overgaat tot nietigverklaring van het huwelijk, een beroep op artikel 1:77 lid 2 b BW.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat de man tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd – en anders dan in het verzoekschrift is aangegeven – heeft verklaard dat hij aan zijn verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk uitsluitend ten grondslag legt het bepaalde in artikel 1:32 BW. Meer concreet is namens de man tijdens de zitting toegelicht dat ten tijde van het aangaan van het huwelijk sprake was verschillende feiten en omstandigheden, waaronder gedragsstoornissen, medicijngebruik, alcoholgebruik en drugsgebruik, die maken dat hij niet in staat was zijn wil te bepalen. Met inachtneming van het voorgaande zal hierna het verzoek van de man tot nietigverklaring van het huwelijk worden beoordeeld.
4.4.
In artikel 1:32 BW is bepaald dat een huwelijk niet mag worden aangegaan, wanneer de geestvermogens van een partij zodanig zijn gestoord, dat deze niet in staat is haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen. Nu de man een beroep doet op voormeld artikel, ligt het op zijn weg om zijn stellingen te onderbouwen. Dit betekent dat door de man voldoende feiten en omstandigheden moeten worden aangevoerd – en bij betwisting bewezen –, die kunnen leiden tot de vaststelling dat op het moment van het aangaan van het huwelijk bij hem sprake was van een stoornis van de geestvermogens. Naar het oordeel van de rechtbank is de ingeroepen nietigheid op basis van hetgeen de man tot nu toe heeft aangevoerd niet komen vast te staan en zij overweegt daartoe als volgt.
4.5.
Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft de man onder meer (als productie 6) een rapport in het geding gebracht van [datum 3] van de heer J.W. Vlasblom, psychotherapeut en GZ-psycholoog en (als productie 15) een Arborapportage van [datum 4]. Uit deze rapporten blijkt – kort samengevat – dat de man bekend is met en behandeld is voor ADD en ADHD en dat sprake is van emotie-regulatieproblematiek, een aanpassingsstoornis, dat de man in het verleden is behandeld voor somberheidsklachten en dat ten tijde van het opstellen van het rapport sprake was van een laag suïcide risico. Ook wordt in de hiervoor genoemde rapporten van de heer Vlasblom en de Arbodienst melding gemaakt van dagelijks alcoholgebruik door de man en het gebruik van drugs (blowen). Daarnaast heeft de man erop gewezen dat uit diverse passages in de overgelegde stukken blijkt dat het niet goed met hem ging. Tijdens de zitting heeft de man verder verklaard dat er sprake was van relatieproblemen, dat hij druk voelde door de vele ruzies tussen partijen en dat hij ter voorkoming van verdere escalatie regelmatig het huis verliet en enkele nachten in zijn auto ging slapen. Ten slotte heeft de man tijdens de zitting verklaard dat hij uiteindelijk akkoord is gegaan met het aangaan van een huwelijk, omdat hij genoeg had van het geweld en hij geen slapeloze nachten meer in zijn auto wilde doorbrengen. Aan de andere kant heeft de man tijdens zijn verhoor bij de politie op [datum 5] (bijlage bij de brief van de man van 29 april 2020) ook verklaard dat hij heeft toegestemd in een huwelijk, omdat hij van de vrouw hield.
4.6.
De rechtbank acht de overgelegde stukken en de toelichting van partijen tijdens de mondelinge behandeling voldoende om vast te kunnen stellen dat de psychische gesteldheid van de man gedurende een langere periode – en ook in de periode rondom het aangaan van het huwelijk – problematisch was. Ook is tijdens de zitting niet tussen partijen in geschil gebleken dat sprake was van middelengebruik, in die zin dat de man zeer regelmatig alcohol nuttigde en medicijnen en/of verdovende middelen gebruikte. Zo heeft de vrouw tijdens de zitting aangegeven te herkennen dat de man in ieder geval een joint per dag rookte en heeft zij erkend dat de man regelmatig alcohol gebruikte. Partijen zijn het er ook over eens dat de man medicatie gebruikte, zoals, onder andere, de slaapmedicatie Zolpidem en Lorazepam en medicatie voor zijn ADD- en ADHD-problematiek. Op basis van al hetgeen naar voren is gebracht, kan de rechtbank echter niet vaststellen dat
op het moment van het aangaanvan het huwelijk sprake was van een stoornis van de geestvermogens van de man. Ook is niet gebleken van enig verband tussen het door de man gestelde dagelijkse gebruik van drank, drugs en/of medicijnen en de gestelde geestesstoornis waardoor hij
op het moment van het aangaan van het huwelijkniet in staat zou zijn geweest om zijn wil te bepalen. De overige door de man naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, zoals bijvoorbeeld het gedrag van partijen tijdens hun samenleving, de betrokkenheid van diverse instanties bij het gezin en de strafrechtelijke aangifte van de vrouw jegens de man wegens mishandeling, geven een beeld van een tumultueuze relatie, maar kunnen op zich de stelling van de man niet dragen. De rechtbank kan dan ook, mede gelet op het verweer van de vrouw, op basis van de door de man aangevoerde feiten en omstandigheden en overgelegde bewijsstukken niet vaststellen dat de man op [datum 1] wegens een geestesstoornis niet in staat was om de gevolgen van het aangaan van een huwelijk te kunnen overzien.
4.7.
Nu de man zich beroept op het door hem ingeroepen rechtsgevolg van de nietigverklaring van het huwelijk – en hij nadrukkelijk bewijs heeft aangeboden – wordt de man in staat gesteld om zijn stellingen te bewijzen. Dit betekent dat de man wordt toegelaten om te bewijzen dat
op het moment van het aangaan van het huwelijk, te weten [datum 1],sprake was van een zodanige stoornis van zijn geestvermogens dat hij niet in staat was om zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen. Zoals hierna is vermeld, moet de man zich er over uitlaten op welke wijze hij dit bewijs wil leveren.
4.8.
In afwachting van het door de man te leveren bewijs, wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
laat de man toe te bewijzen dat op [datum 1] bij hem sprake was van een zodanige stoornis van de geestvermogens dat hij niet in staat was om zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen;
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
[datum 6]voor uitlating door de man of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
bepaalt dat de man, indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren, maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
bepaalt dat de advocaat van de man, indien hij getuigen wil laten horen, direct het aantal en zo mogelijk de namen van de te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, partijen en hun advocaten voor de periode van vijf maanden vanaf de hiervoor genoemde roldatum op moet geven;
beveelt, indien de man het bewijs door middel van getuigen wil leveren, een getuigenverhoor en bepaalt dat het verhoor zal plaatsvinden voor het bij deze tot rechter-commissaris benoemde lid van deze rechtbank mr. R. van Coolwijk, die daartoe zitting zal houden in een van de kamers van het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10 te Breda op een nog nader te bepalen dag en uur;
verstaat, dat bij de oproeping van de getuigen de in artikel 196 Rv voorgeschreven formaliteiten in acht zullen worden genomen, waarbij de in dat artikel bedoelde oproepings-brieven aangetekend zullen worden verzonden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. van Coolwijk, F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters en P.M.A.J. Bollen, en, in tegenwoordigheid van J.A. van der Burgt-de Klerk, griffier, bij afwezigheid van mr. Van Coolwijk, in het openbaar uitgesproken door mr. Haerkens-Wouters op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.