In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongeldig was verklaard. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR van 18 juni 2021, waarin werd gesteld dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard vanaf 25 juni 2021. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op de zitting van 6 september 2021, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het CBR.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien de verzoeker zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werkzaamheden. De rechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder een medisch onderzoek dat door een psychiater was uitgevoerd. De psychiater had geconcludeerd dat de verzoeker niet geschikt was om te rijden, onder andere vanwege agressiviteit in het verkeer en een onbehandelde ADHD.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het CBR zich op het rapport van de psychiater mocht baseren en dat de besluitvorming zorgvuldig was uitgevoerd. De verzoeker heeft niet voldoende onderbouwd dat de conclusies van de psychiater onjuist waren. De rechter heeft geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat het bestreden besluit naar verwachting in rechte stand zal houden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.