ECLI:NL:RBZWB:2021:4645

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5207
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op aanvullende reiskostenvergoeding voor politieambtenaar na wijziging van plaats van tewerkstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar, eiser, en de korpschef, verweerder, over het recht op een aanvulling op de reiskostenvergoeding. Eiser had in eerdere besluiten van de korpschef geen recht gekregen op deze aanvulling, wat hij aanvecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vanaf 1 november 2017 recht heeft op een aanvulling op zijn reiskosten op basis van artikel 18 van de Regeling landelijk sociaal statuut politie (LSS). De rechtbank oordeelt dat de korpschef bij de beoordeling van het recht op aanvullende reiskostenvergoeding had moeten uitgaan van de feitelijke plaats van tewerkstelling van eiser, die al sinds 2005 vanuit [plaatsnaam 1] werkt, in plaats van de aangewezen plaats van tewerkstelling volgens de plaatsingsbesluiten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de korpschef en herroept het primaire besluit, waarbij eiser recht heeft op de aanvulling op de reiskostenvergoeding. Tevens wordt de korpschef veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/5207 AW en BRE 20/6219 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. W. de Klein,
en

De korpschef, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 maart 2019 (primair besluit 1) heeft de korpschef eiser geweigerd een aanvulling op de reiskosten toe te kennen.
In het besluit van 30 augustus 2019 (bestreden besluit 1) heeft de korpschef het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
In het besluit van 4 november 2019 (primair besluit 2) heeft de korpschef de aanvraag van eiser om een aanvullende tegemoetkoming afgewezen.
In het besluit van 13 maart 2020 (bestreden besluit 2) heeft de korpschef het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 30 maart 2021. Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde. Namens de korpschef was aanwezig mr. P.J.C. Garrels. Tijdens de zitting is het onderzoek gesloten. Daarbij is afgesproken dat indien partijen er alsnog onderling uit zouden komen, zij dit aan de rechtbank zouden melden. Op 20 april 2021 is namens de korpschef telefonisch meegedeeld dat het niet gelukt is om tot een minnelijke oplossing te komen. Bij brief van 21 april 2021 heeft de korpschef nog een nadere motivering gegeven en een aantal stukken overgelegd. Deze brief met bijlagen wordt echter niet meer betrokken bij de beoordeling van de rechtbank. Het onderzoek was immers al gesloten en de stukken zijn niet van dien aard dat een heropening van het onderzoek aan de orde is.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is werkzaam bij de politie.
Met het besluit van 10 juni 2016 is aan eiser meegedeeld dat zijn plaats van tewerkstelling met ingang van 1 juli 2016 Breda is.
Met het besluit van 25 oktober 2017 is aan eiser meegedeeld dat de plaats van tewerkstelling met ingang van 1 november 2017 Goes is.
Feitelijk verrichtte eiser vanaf 2005 tot 1 november 2017 zijn werkzaamheden vanuit het politiebureau te [plaatsnaam 1] .
Op 4 juni 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een aanvullende tegemoetkoming in de reiskosten met ingang van 1 november 2017. Dit verzoek is afgewezen met het primaire besluit 1.
Op 10 oktober 2019 heeft eiser opnieuw verzocht om een tegemoetkoming vanaf 1 november 2017. Dit verzoek is door de korpschef aangemerkt als een herhaald verzoek zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met het primaire besluit 2 is dit verzoek afgewezen.
Met de bestreden besluiten zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of eiser vanaf 1 november 2017 recht heeft op een aanvulling op zijn reiskosten op grond van artikel 18 van de Regeling landelijk sociaal statuut politie (LSS).
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Standpunt eiser inzake bestreden besluit 1
4. Eiser voert, zakelijk weergegeven en voor zover van belang voor deze beoordeling, aan dat zijn feitelijke plaats van tewerkstelling al vanaf 2005 [plaatsnaam 1] is. Gelet op artikel 1, eerste lid, aanhef onder v, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is er maar één plaats van tewerkstelling en dat is de feitelijke plaats van tewerkstelling. Van de korpschef had verwacht mogen worden dat hij bij de vaststelling van het recht op aanvullende reiskosten in redelijkheid uit zou gaan van de feitelijke plaats van tewerkstelling.
Standpunt korpschef inzake bestreden besluit 1
5. De korpschef heeft opgemerkt dat uit de eerder afgegeven besluiten volgt wat de aangewezen plaats van tewerkstelling is. Er is slechts één plaats van tewerkstelling en dat is de aangewezen plaats zoals gedefinieerd in het Barp. Dat het eiser oogluikend was toegestaan om vanuit [plaatsnaam 1] te werken, heeft niet tot gevolg dat dit ook zijn plaats van tewerkstelling was.
Beoordeling rechtbank inzake bestreden besluit 1
6. Vast staat dat voor eiser per 1 november 2017 sprake is van een wijziging van de plaats van tewerkstelling, zoals bedoeld in artikel 55i, vijfde lid, van het Barp. Het daaraan gekoppelde recht op aanvullende reiskostenvergoeding is geregeld in artikel 18 van de LSS. Voorwaarde voor dit aanvullend recht is dat een andere plaats van tewerkstelling wordt aangewezen die op grotere afstand van de woning ligt dan de eerdere plaats van tewerkstelling.
Niet in geschil is dat eiser volgens de plaatsingsbesluiten opvolgend geplaatst is in [plaatsnaam 2] , [plaatsnaam 3] en vanaf 1 november 2017 in [plaatsnaam 4] . Ook is niet in geschil dat eiser feitelijk vanaf 2005 nooit vanuit deze plaatsen heeft gewerkt. Hij heeft altijd vanuit [plaatsnaam 1] gewerkt.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de feitelijke plaats van tewerkstelling bepalend is voor de vaststelling of eiser recht heeft op aanvullende reiskostenvergoeding of dat uitgegaan moet worden van de plaatsingsbesluiten.
7. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 23 januari 2020 geoordeeld dat de definitie van de plaats van tewerkstelling zoals opgenomen in artikel 1, aanhef en onder v, sub 1 van het Barp een feitelijke omschrijving is [1] . Dit betekent dat niet uitgegaan moet worden van de plaatsingsbesluiten maar van de plaats waar iemand feitelijk werkzaam is.
Ook in voornoemd artikel 18 van de LSS wordt verwezen naar de aangewezen plaats van tewerkstelling. Hoewel het in de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB om een andere casus gaat, is hier dezelfde definitiebepaling van toepassing en is de uitleg die wordt gegeven van de ‘aangewezen plaats’ algemeen geformuleerd en niet beperkt tot de situatie die zich voordeed in de zaak die voorlag bij de CRvB. De opmerking van de gemachtigde van verweerder ter zitting dat het woord ‘aangewezen’ vergeten is, volgt de rechtbank niet. De CRvB noemt immers uitdrukkelijk ook het woord ‘aangewezen’. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om van een andere uitleg uit te gaan dan de CRvB heeft gedaan.
8. Eiser is al lange tijd werkzaam vanuit [plaatsnaam 1] . Het gaat dus uitdrukkelijk niet om een korte periode waarin wordt afgeweken van de plaatsingsbesluiten. Gelet hierop had de korpschef bij de beoordeling of eiser per 1 november 2017 recht heeft op aanvullende reiskostenvergoeding uit moeten gaan van de plaats [plaatsnaam 1] als plaats van tewerkstelling. Het bestreden besluit zal dan ook vernietigd worden. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en bepalen dat eiser recht op een aanvulling zoals bepaald in de LSS.
Bestreden besluit 2
9. Nu bestreden besluit 1 wordt vernietigd, heeft eiser geen belang meer bij een oordeel over bestreden besluit 2. Het beroep voor zover dat gericht is tegen bestreden besluit 2 zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de korpschef aan eiser het door hem betaalde griffierecht in de zaak 19/5207 vergoeden. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat de korpschef ook het griffierecht in de zaak 20/6219 moet vergoeden.
De rechtbank zal de korpschef in de door eiser gemaakte proceskosten veroordelen. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De korpschef wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Voor beroep stelt de rechtbank deze kosten vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,00, wegingsfactor 1 en factor 1 voor samenhangende zaken).
De kosten voor bezwaar stelt de rechtbank vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 534,00 en wegingsfactor 1) inzake primair besluit 1. Omdat het primaire besluit 2 niet wordt herroepen, wordt de korpschef niet veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar inzake dit besluit.
In totaal heeft eiser daarom recht op proceskosten tot een bedrag van € 2.136,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 1;
  • herroept het primaire besluit 1 en bepaalt dat eiser per 1 november 2017 recht heeft op een aanvulling op de reiskosten conform artikel 18 van de LSS en met inachtneming van [plaatsnaam 1] als de plaats van tewerkstelling vóór 1 november 2017;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 1;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk;
  • draagt de korpschef op het betaalde griffierecht van € 352,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.136,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzitter, en mr. V.M. Schotanus en mr. A.G.J.M. de Weert, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 6 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Wettelijk kader
Besluit algemene rechtspositie politie (Barp)
Artikel 1, aanhef en onder v
In dit besluit wordt verstaan onder plaats van tewerkstelling:
1. het gebouw, gebouwencomplex of terrein dat de ambtenaar voor de normale uitoefening van zijn ambt is aangewezen;
2. de aangewezen aanlegplaats van het vaartuig dat de ambtenaar voor de normale uitoefening van zijn taak gebruikt of
3. bij gebrek aan een aanwijzing, bedoeld in het eerste en tweede onderdeel, het gebouw, gebouwencomplex, of terrein, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht, het gebouwencomplex waar hij kantoor houdt, dan wel de aanlegplaats waar hij gewoonlijk het vaartuig aanlegt;
Artikel 55i (
voor zover van belang)
1. Bij een reorganisatie zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing.
5. Indien geen sprake is van een reorganisatie, maar wel van een wijziging van de plaats van tewerkstelling waardoor een geheel team of een gehele afdeling een andere plaats van tewerkstelling krijgt, worden bij ministeriële regeling aangegeven extra reiskosten beschikbaar gesteld.
Artikel 55u
Onze Minister stelt nadere regels vast ter uitvoering van dit hoofdstuk met inbegrip van regels over het proces van reorganisatie en flankerende voorzieningen voor ambtenaren.
Regeling landelijk sociaal statuut politie (LSS)
Artikel 18
1. De ambtenaar die als gevolg van een reorganisatie een andere plaats van tewerkstelling krijgt aangewezen die op een grotere afstand van de woning is gelegen dan de plaats van tewerkstelling voor de reorganisatie, ontvangt vanaf het moment van wijziging een aanvulling op de tegemoetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer met eigen vervoer, al dan niet in combinatie met openbaar vervoer volgens het Brvvp.
2 De aanvulling bedoeld in het eerste lid, wordt toegekend voor elke kilometer die de afstand van de woning naar de nieuwe plaats van tewerkstelling meer bedraagt dan de afstand van de woning naar de oorspronkelijke plaats van tewerkstelling voor de reorganisatie.
3 De tegemoetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer volgens het Brvvp en de aanvulling bedragen tezamen € 0,45 bruto.
4 De aanvulling bedoeld in het eerste lid wordt in een vijftal jaren afgebouwd volgens de tabel:
eerste jaar 100% aanvulling
tweede jaar 80%
derde jaar 60%
vierde jaar 40%
vijfde jaar 20%
5 In geval de reisafstand van de woning naar de plaats van de te werkstelling groter is dan de maximale afstand bepaald in het Brvvp, heeft de ambtenaar recht op de basisvergoeding en aanvulling voor de kilometers boven de genoemde maximale afstand.
6 Bij een onvrijwillige verplaatsing tijdens de looptijd van een toekenning op grond van dit artikel wordt voor de resterende looptijd van die toekenning de oorspronkelijke plaats van tewerkstelling genomen als uitgangspunt voor de berekening van de aanvulling als bedoeld in dit artikel.
7 Voor het overige geldt de systematiek conform het Brvvp.
8 De pre-herplaatsingskandidaat heeft geen recht op toekenning van een aanvulling in de reiskosten.