In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is een beroep ingesteld door een belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2018, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.398 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.594 had vastgesteld. Daarnaast was er een boete van € 369 opgelegd. De zitting vond plaats op 3 september 2021 in Roermond, waar de gemachtigde van de belanghebbende, mr. J.A.M. Kamps, en een vertegenwoordiger van de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank heeft op 17 september 2021 uitspraak gedaan. De rechter verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur voor zover deze betrekking had op de kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1.300, en gelast dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem wordt vergoed. De rechtbank oordeelde dat partijen ter zitting overeenstemming hadden bereikt over de proceskostenvergoeding, en er was geen reden om anders te oordelen.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de procedure en de vereisten voor het instellen van hoger beroep uiteengezet, inclusief de noodzaak van een dagtekening en een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld.