ECLI:NL:RBZWB:2021:4612

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5195
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA na afwijzing van de melding toegenomen klachten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 september 2021, werd het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV ongegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn melding toegenomen klachten per 1 maart 2019, die hij had ingediend in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2019 had vastgesteld op 31,46%, wat niet voldoende was voor een WIA-uitkering, die pas bij een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer wordt toegekend. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. Eiser had aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische en somatische klachten, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de klachten adequaat hadden beoordeeld. De rechtbank verwierp ook de claim van eiser voor een urenbeperking, omdat er geen bewijs was dat zijn klachten op de datum in geding zodanig waren dat hij minder uren kon werken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5195 WIA

uitspraak van 13 september 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. S. Cakal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 februari 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de afwijzing van de melding toegenomen klachten per 1 maart 2019 ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door E.A.M. Vervoort-ter Haar. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn, na het sluiten van het onderzoek ter zitting, verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker voorbereiding gieterij voor gemiddeld 39,67 uur per week. Voor dat werk is hij op 4 maart 2015 uitgevallen vanwege psychische klachten. In de beslissing van 31 januari 2017 heeft het UWV aan eiser van 1 maart 2017 tot en met 31 augustus 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van volledige doch niet duurzame arbeidsongeschiktheid. Het UWV is er hierbij vanuit gegaan dat eiser door een bipolaire stoornis geen benutbare mogelijkheden heeft.
Naar aanleiding van het door de werkgever van eiser gemaakte bezwaar tegen de beslissing van 31 januari 2017 heeft het UWV de primair beoordeelde bipolaire stoornis niet gehandhaafd. In de beslissing op bezwaar van 17 april 2018 wordt eiser per einde wachttijd voor 29,84% arbeidsongeschikt beschouwd. Eiser heeft de per einde wachttijd toegekende WGA-uitkering tot en met 31 augustus 2019 ontvangen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 17 april 2018. De rechtbank heeft in de uitspraak van 13 september 2018 het beroep van eiser ongegrond verklaard. Er is geen hoger beroep ingesteld.
Eiser heeft zich op 27 april 2019 met ingang van 1 maart 2019 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In de beslissing van 24 juni 2019 (primaire beslissing) is de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2019 bepaald op 31,46%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire beslissing. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2019 heeft vastgesteld op 31,46% en de WIA-uitkering heeft beëindigd per 1 september 2019.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts (geaccordeerd door een verzekeringsarts) en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Naar aanleiding van de melding toegenomen klachten heeft eiser het spreekuur van de arts op 6 juni 2019 bezocht. De arts heeft vooraf het dossier van eiser bestudeerd. Omdat de psychische klachten van eiser bepalend zijn, was het onderzoek hoofdzakelijk psychisch. De arts stelt psychomotorisch geen bijzonderheden vast en eiser maakt in het contact een gesloten indruk. Het geheugen is ongestoord en er blijken geen afwijkingen aan het bewustzijn, de oriëntatie of het waarnemen. Het denken is inhoudelijk beheerst door de klachten, de stemming is mat. De arts stelt als diagnoses een bipolaire stoornis, een ritmestoornis en hoesten. De arts acht eiser, ten opzichte van het onderzoek door de verzekeringsarts b&b in de eerdere bezwaarprocedure van de werkgever toegenomen beperkt. De arts concludeert tot aanvulling van de eerder vastgelegde beperkingen met aanvullende beperkingen voor werk met wisselende uitvoeringsomstandigheden en werk met een hoog handelingstempo. Eiser is daarnaast beperkt voor het hanteren van conflicten, het werken in longprikkelende omstandigheden en hij kan niet werken in een rumoerige omgeving. Bovendien is eiser beperkt voor zwaar tillen en lang lopen en staan.
Eiser heeft in de bezwaarprocedure onder meer diverse stukken ingediend van de controle door de GGD op TBC. Eiser heeft daarnaast informatie van de longarts en de cardioloog ingebracht. Tijdens de hoorzitting op 18 september 2019 heeft eiser aangegeven dat het ziekenhuis besloten heeft om een stukje longweefsel op kweek te zetten. Uit het onderzoek volgde dat er toch geen sprake was van TBC.
De verzekeringsarts b&b heeft op 29 januari 2020 gerapporteerd. De verzekeringsarts b&b heeft vooraf het dossier bestudeerd inclusief de in bezwaar ingebrachte informatie. De verzekeringsarts b&b acht het onderzoek van de arts zorgvuldig, omdat deze voldoende op de klachten gericht onderzoek heeft verricht, waarbij ook rekening is gehouden met een eerdere expertise en de ingebrachte medische gegevens. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen sprake is van TBC en dat de cardiale situatie stabiel is. De verzekeringsarts overweegt dat eiser benutbare mogelijkheden heeft en dat de klachten niet onderschat zijn. Eiser ervaart forse klachten, maar volgens de verzekeringsarts b&b volgt uit het dossier geen verslechtering van het psychisch beeld. De verzekeringsarts b&b handhaaft de door de primaire arts aangegeven beperkingen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 juni 2019.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd – mede onder handhaving van de bezwaargronden – dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen die voortvloeien uit PTSS, een bipolaire en depressieve stoornis, de hartritmestoornis, de longproblematiek en andere somatische aandoeningen. Eiser acht de bestreden beslissing in strijd met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
In beroep heeft eiser een rapportage van een door hem ingeschakelde deskundige (verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] ) ingediend. [naam verzekeringsarts] stelt dat eiser hem aangegeven heeft dat er bij de longklachten zowel sprake is van TBC als van Langhans Cell Histiocytose. De behandeling van Langhans Cell Histiocytose kan de TBC doen oplaaien. In de rapportage van 6 juni 2019 heeft de primaire arts geen aandacht aan de longklachten besteed. Inmiddels is duidelijk dat de longklachten zijn terug te voeren op de hiervoor genoemde ziektebeelden. [naam verzekeringsarts] stelt dat het UWV ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. De genoemde aandoeningen, zeker in combinatie met de destijds voorgeschreven dosis Quetiapine, zorgen voor zodanige vermoeidheidsklachten dat eiser geen volle dagen kan werken. De deskundige adviseert een urenbeperking van 20 uur per week. Voor wat betreft de psychische klachten is er thans een andere behandelaar. Het eerder voorgeschreven medicijn Quetiapine is vervangen door Lithium. Dit laat een verbetering zien. Volgens de deskundige heeft het UWV de diagnose bipolaire stoornis eerder genegeerd. Het gegeven dat eiser positief reageert op de thans voorgeschreven Lithium bevestigt de bipolaire stoornis.
De verzekeringsarts b&b stelt, in reactie op de rapportage van [naam verzekeringsarts] , dat uit de rapportage van [naam verzekeringsarts] niet opgemaakt kan worden hoe uitgebreid zijn onderzoek is geweest, wat wel en niet aan bod is gekomen en of het dagverhaal is afgenomen. Verder volgt uit de rapportage niet op basis van welke bevindingen het psychisch onderzoek of de algemene observatie zijn gedaan. De overwegingen van [naam verzekeringsarts] zien grotendeels niet op de datum in geding. De verzekeringsarts b&b stelt voorts dat in de thans bestreden beoordeling, bij de psychische beperkingen, wel uitgegaan is van de diagnose bipolaire stoornis. De gestelde urenbeperking wijst de verzekeringsarts b&b af, omdat verzekeringsarts Klijn niet heeft onderzocht en vastgesteld dat de longeklachten en het medicatiegebruik tot moeheidsklachten leiden. Er blijkt ook niet of en in welke mate eiser moe is. De verzekeringsarts b&b verwijst in dat kader naar hetgeen eiser bij het primaire onderzoek heeft aangegeven, namelijk benauwdheid en hoesten. De verwijzing naar het inactieve dagverhaal is volgens de verzekeringsarts b&b een wijze van coping door eiser. Het is eiser thans nog niet gelukt om een dagbesteding op te bouwen, maar dat is geen reden voor een urenbeperking. Voorts zijn beperkingen opgenomen voor de beperkingen door de medicatie, namelijk een beperking voor wisselende diensten en beperkingen voor persoonlijk risico. Er is geen aanvullende urenbeperking nodig.
In reactie hierop heeft eiser aangevoerd dat voor de datum in geding van 1 september 2019 uitgegaan moet worden. Eiser ontvangt vanaf 1 oktober 2020 weer een WIA-uitkering, op basis van per 1 oktober 2019 toegenomen beperkingen als gevolg van onder meer TBC als Langhans Cell Histiocytose. Mede hierom is er reden om een urenbeperking aan te nemen.
De verzekeringsarts b&b geeft in reactie hierop aan dat er op 1 maart 2019 geen sprake was van een actieve behandeling door de huisarts. Eiser heeft al jaren last van stabiele hoestklachten en op datum in geding was er geen sprake van energetische beperkingen. De eerste aanwijzingen voor de door eiser gestelde longziekten dateert van 3 mei 2019. De diagnose Langhans Cell Histiocytose is pas 31 oktober 2019 vastgesteld in de rechterlong. Tegelijkertijd is er sprake van een slapende vorm van TBC. Deze is niet besmettelijk voor anderen en heeft geen consequenties voor arbeid. De verzekeringsarts b&b handhaaft de opgestelde FML.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de longklachten als gevolg van TBC en Langhans Cell Histiocytose, de psychische klachten en overige lichamelijke beperkingen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat, in tegenstelling tot hetgeen eiser aanvoert, voor de datum in geding uitgegaan wordt van 1 maart 2019 en niet de periode vanaf 1 maart 2019 tot 1 september 2019. Deze datum in geding is terug te voeren op de door eiser op 27 april 2019 ingediende melding toegenomen klachten vanaf 1 maart 2019. Alle verslechteringen van de gezondheidstoestand na de datum in geding spelen geen rol, althans maken niet dat de rechtbank uitgaat van een andere datum in geding. De rechtbank wijst daarom het beroep van eiser (gedaan tijdens de zitting) op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 23 januari 2019 [1] en 1 november 2017 [2] af. Die uitspraken zien op het geval dat de datum in geding verschuift naar een nieuwe uitlooptermijn. Daar heeft deze zaak echter geen betrekking op, omdat het in deze zaak enkel gaat om de gevorderde tussentijdse aanpassing van de mate van arbeidsongeschiktheid in een situatie dat de WGA-uitkering in beginsel al per 1 september 2019 eindigt.
De rechtbank stelt, met de verzekeringsarts b&b, vast dat de klachten van eiser benauwdheid en hoesten betroffen. Er is geen sprake van vermoeidheid als longklacht. De eerste aanwijzing voor TBC en Langhans Cell Histiocytose dateert van 3 mei 2019. Echter, de diagnose Langhans Cell Histiocytose is pas medio oktober 2019 gesteld. Omdat het geen sluitende diagnose betrof, zijn longbiopten genomen. Hierna is de diagnose pulmonale Langhans Cell Histiocytose gesteld. Op 23 september 2020 is vervolgens vastgesteld dat er tevens sprake is van een latente vorm van TBC. De rechtbank overweegt dan ook dat er geen aanleiding is om de diagnoses terug te leggen naar de datum in geding in deze zaak. De verwijzing naar een nog lopende bezwaarprocedure over de vanaf 1 oktober 2020 toegekende WGA-uitkering maakt dat niet anders. Zelfs als in die bezwaarprocedure wordt vastgesteld dat de WGA-uitkering aan eiser vanaf 1 oktober 2019 toegekend had moeten worden, is dat nog steeds een verslechtering van na de datum in geding in deze procedure.
De rechtbank volgt eiser niet in de geclaimde urenbeperking. Aangezien de toename van de klachten niet eerder dan per medio oktober 2019 is gediagnosticeerd en er uit het dossier een duidelijk onderscheid te maken is tussen de beperkingen voor en na dat moment, ziet de rechtbank geen reden om een urenbeperking aan te nemen. Er is op de datum in geding niet gebleken van zodanige behandeling dat eiser verminderd beschikbaar was voor werk noch is er sprake van energetische dan wel preventieve omstandigheden.
Niet gebleken is dat in de FML van 6 juni 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), wikkelaar (Sbc-code 267053) en assemblage medewerker (Sbc-code 267041).
5.2
Eiser heeft geen inhoudelijke gronden tegen de geduide functies aangevoerd, maar stelt dat uit de door verzekeringsarts aangegeven urenbeperking de geduide functies zijn belastbaarheid overstijgen.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 21 juni 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 31 januari 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Ook als met de beoordelingsdatum 1 maart 2019 rekening wordt gehouden, blijft de theoretische beoordeling in stand. Het standpunt van eiser dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat het UWV ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 31,46%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2019 heeft vastgesteld op 31,46%
.Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 1 september 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 13 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 23 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019.
2.Centrale Raad van Beroep 1 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3925.