Op 15 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Dit besluit betrof de opname van gegevens over hun vertrek naar het buitenland in de Basisregistratie Personen (Brp). Verzoekers, die eind februari 2020 tijdelijk naar Algerije waren vertrokken met de intentie terug te keren, konden door de Covid-pandemie lange tijd niet naar Nederland terugkeren. Pas in juni 2021 keerden zij terug naar Nederland, maar het college had hen inmiddels ambtshalve uitgeschreven uit de Brp, omdat zij niet tijdig aangifte van vertrek hadden gedaan.
Tijdens de zitting op 8 september 2021 hebben verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde, hun standpunt toegelicht. Het college werd vertegenwoordigd door mr. M.F.M. van Gansen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers niet konden worden bereikt en dat er geen aangifte van vertrek was gedaan. Het college had onderzoek gedaan naar de verblijfplaats van verzoekers, maar kon geen actuele gegevens achterhalen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college terecht had besloten om de gegevens over het vertrek van verzoekers op te nemen in de Brp, omdat aan de voorwaarden voor ambtshalve uitschrijving was voldaan.
De voorzieningenrechter benadrukte dat de Wet Brp geen ruimte biedt voor een belangenafweging in deze situatie en dat de coronamaatregelen geen hardheidsclausule inhouden. Gelet op de feiten en omstandigheden concludeerde de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar stand zal houden. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.