ECLI:NL:RBZWB:2021:4587

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3408 VV + 21_3409
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een woning in Kapelle

Op 14 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een woning. Verzoeker, die woont op het naastgelegen perceel, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kapelle, dat op 7 juli 2021 een omgevingsvergunning had verleend aan vergunninghoudster voor de uitbreiding van haar woning. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij meent dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Tijdens de zitting op 31 augustus 2021 waren zowel verzoeker als zijn gemachtigde aanwezig, evenals vertegenwoordigers van het college en de vergunninghoudster.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning is getoetst aan de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bestemmingsplan ‘Kapelle Wemeldinge’. Verzoeker heeft aangevoerd dat het bouwplan leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat, onder andere door inbreuk op privacy en geluidsoverlast. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het college de vergunning terecht heeft verleend, omdat het bouwplan voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan en de welstandscriteria. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen en heeft het beroep van verzoeker ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de toetsing aan het bestemmingsplan en de rol van de welstandscommissie in het vergunningverleningsproces. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat de bezwaren van verzoeker niet voldoende zijn om de vergunning te weigeren, aangezien de weigeringsgronden van de Wabo zich niet voordoen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/3408 WABOA VV en BRE 21/3409 WABOA

uitspraak van 14 september 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. dr. P.M.J. de Haan,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kapelle, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. L.A. Sluiter.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 juli 2021 van het college (bestreden besluit) over het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het uitbreiden van de woning op het perceel [adres] in [plaatsnaam 1] .
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is besproken op de zitting in Breda op 31 augustus 2021. Verzoeker was daarbij aanwezig, samen met zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F. Meijer en mr. N. Ouladmousa. Vergunninghoudster was ook aanwezig met haar gemachtigde.

Overwegingen

1.
Feiten
Op 23 december 2020 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het uitbreiden van de woning op het perceel [adres] in [plaatsnaam 1] (het perceel).
Bij besluit van 15 februari 2021 (primair besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Het college verleent de omgevingsvergunning voor de activiteit: het (ver)bouwen van een bouwwerk. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de aanvraag is getoetst aan artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat gebleken is dat de aanvraag van vergunninghoudster daaraan voldoet.
Verzoeker woont op het naastgelegen perceel [adres verzoeker] in [plaatsnaam 2] . Hij heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2.
Gronden verzoeker
Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat het college ten onrechte alleen de bezwaren heeft beoordeeld als zijnde privaatrechtelijke belemmeringen. De bezwaren dienen echter vooral gelezen te worden als aantasting van het woon- en leefklimaat. Het bouwplan leidt immers tot een vergaande aantasting van verzoekers woon- en leefklimaat: inbreuk op privacy, geluidsoverlast, vermindering lichtinval en beperking uitzicht: aantasting woongenot en waardedaling van de woning, en er zullen klachten ontstaan met betrekking tot de afvoer van de afzuigkap, de verwarmingsketel en de doucheventilator van verzoeker.
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan en er kan geen omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan worden verleend. Bovendien is het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand en het Bouwbesluit 2012, zo stelt verzoeker.
3.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is, ten behoeve van de leesbaarheid, opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Kortsluiting
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
5.
Het bestemmingsplan ‘Kapelle Wemeldinge’
5.1
Volgens verzoeker is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan. Vanwege de vergelijkbare vorm van het zadeldak van het bouwplan en de nagenoeg gelijke hoogte als het bestaande gebouw, waarbij ook nog eens een slaapkamer in het bouwplan wordt gerealiseerd, is het bouwplan in onvoldoende mate bouwkundig te scheiden van het hoofdgebouw. Verzoeker vindt dat het bouwplan daarom dient te worden aangemerkt als hoofdgebouw als bedoeld in artikel 1.40 van de planregels en niet als aan- of uitbouw als in artikel 1.5 van de planregels. Verzoeker stelt dat het nieuwe deel van het hoofdgebouw niet binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd en daarom in strijd is met artikel 21.2.1, aanhef en onder a, van de planregels.
Voor zover de voorzieningenrechter meent dat het bouwplan wel een aan- of uitbouw is, is het bouwplan nog steeds in strijd met de planregels. Dit vanwege de goothoogte. Het bouwplan is dan in strijd met artikel 21.2.2 van de planregels. De goothoogte van de nieuwbouw is immers 3,6 meter, terwijl de planregels slechts een hoogte van 3,5 meter toestaan.
5.2
Het college heeft ter zitting toegelicht dat zij het bouwplan van vergunninghoudster aanmerken als een uitbreiding van het hoofdgebouw en dat deze uitbreiding binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd. Het bouwvlak is 12 meter diep, het bouwplan is 11,5 meter diep, en het bouwplan komt voor in de bouwvlakgrens. De voorzieningenrechter volgt het college hierin en is van oordeel dat er op dit punt geen strijd is met het bestemmingsplan.
Ten aanzien van de goothoogte geldt voor hoofdgebouwen een goothoogte van 6 meter en de goothoogte van het bouwplan van vergunninghoudster blijft daaronder, dus ook op dit punt is er geen strijd met het bestemmingsplan.
6.
Welstand
6.1
Volgens verzoeker is het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand.
De beoogde uitbouw is niet in lijn met de stijl en het karakter van andere aanbouwen in de straat. Het bouwplan is in strijd met de welstandscriteria op pagina 12 van de ‘Nota Ruimtelijke Kwaliteit’ van de gemeente Kapelle. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit had daarom niet positief over het bouwplan mogen adviseren, dan wel had het college dit advies niet over mogen nemen.
6.2
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) [1] , de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, volgt dat de welstandscommissie het bouwplan toetst aan redelijke eisen van welstand aan de hand van de criteria in de welstandsnota en heeft zij zich daarbij in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Dit betekent dat een welstandscommissie niet iets mag verbieden wat het bestemmingsplan rechtsreeks toestaat, zoals in deze situatie het geval is.
De voorzieningenrechter constateert dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft geoordeeld dat het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand en dat het plan van vergunninghoudster akkoord wordt bevonden.
Het is ook vaste rechtspraak [2] dat het college aan een positief welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in dit geval het positieve welstandsadvies mocht overnemen. Verzoeker heeft geen tegenadvies overgelegd en de voorzieningenrechter heeft ook overigens geen aanleiding om aan het advies te twijfelen.
De criteria op pagina 12 van de ‘Nota Ruimtelijke Kwaliteit’ zien namelijk op bijbehorende bouwwerken op het erf en dat is het bouwplan van vergunninghoudster niet.
7.
Bouwbesluit
7.1
Volgens verzoeker leidt het bouwplan tot problemen met de hemelwaterafvoer, omdat het nieuwe dak 9 cm hoger ligt dan het bestaande dak van vergunninghoudster (twee-onder-een kap). Dat leidt tot strijd met artikel 6.15 en 6.17 van het Bouwbesluit 2012.
7.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ten aanzien van dit argument heeft te gelden dat de genoemde bepalingen van het Bouwbesluit kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van verzoeker. [3] Dit betekent dat verzoeker zich niet met succes op deze regels kan beroepen.
8.
Gebonden beschikking
Uit het voorgaande volgt dat de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo zich in dit geval niet voordoen. Gelet daarop moest het college de door vergunninghoudster gevraagde omgevingsvergunning verlenen. Aangezien er sprake is van een gebonden beschikking kan het college niet toekomen aan een belangenafweging waarbij de door verzoeker naar voren gebrachte bezwaren met betrekking tot zijn woon- en leefklimaat een rol spelen.
9.
Conclusie
De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte standhoudt. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 14 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, kan indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo – voor zover hier van belang - is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: (a) het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo – voor zover hier van belang – wordt een aanvraag om omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien deze in strijd is met (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening, (c) het bestemmingsplan, of (d) redelijke eisen van welstand.
Bestemmingsplan ‘Kapelle Wemeldinge’
Artikel 1 Begrippen
In artikel 1.5 wordt onder ‘aan- of uitbouw’ verstaan: een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
In artikel 1.40 wordt onder ‘hoofdgebouw’ verstaan: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Artikel 21 ‘Wonen’
Op grond van artikel 21.2.1 (bouwregels voor de bestemming) gelden voor het bouwen de volgende regels:
a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. aan-, uit- en bijgebouwen worden op het bouwperceel gebouwd.
Op grond van artikel 21.2.2 (hoogte, oppervlakte en inhoud) mag de goothoogte van aan-, uit- en bijgebouwen, inclusief overkappingen, ten hoogste 3,5 meter bedragen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld AbRS 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1565 en AbRS 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1026.
2.Zie bijvoorbeeld AbRS 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:107 en AbRS 21 juli 2021 ECLI:NL:RVS:2021:1581.
3.Artikel 8:69a van de Awb.