ECLI:NL:RBZWB:2021:4561

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
17/4468
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van teruggaafverzoeken dividendbelasting door de inspecteur

Op 13 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende gevestigd in München, Duitsland, en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank behandelde de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken van de inspecteur van 11 mei 2017, die de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de periodes van 1 mei 2004 tot en met 30 april 2005 en van 1 mei 2005 tot en met 30 april 2006 had afgewezen. Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 werd besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna de rechtbank tot een beslissing kwam.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond. Belanghebbende had aangevoerd dat er recht op teruggaaf van dividendbelasting bestond op basis van het Unierecht, omdat zij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling. De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken had afgewezen, omdat belanghebbende niet had ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad. De rechtbank zag geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen of om een andere wijze van rechtsherstel te overwegen, aangezien belanghebbende niet voldoende had onderbouwd wat de onduidelijkheden waren.

Aangezien er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting bestond, had belanghebbende ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank besloot dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen een afschrift van de uitspraak toegestuurd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/4468 en 17/4469
uitspraak van 13 september 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te München (Duitsland),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 11 mei 2017 op de bezwaren van belanghebbende tegen de tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende periodes, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:
  • het tijdvak 1 mei 2004 tot en met 30 april 2005 (zaaknummer 17/4468);
  • het tijdvak 1 mei 2005 tot en met 30 april 2006 (zaaknummer 17/4469).
Zitting
Een regiezitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie op 21 juni 2021 naar partijen is verzonden.
Na afronding van het vooronderzoek is het onderzoek ter zitting ingevolge artikel 8:57, eerste lid, van de Awb achterwege gebleven.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2.Gronden

Vooraf: geen aanhouding
Zoals tijdens de regiezitting aan de orde is gekomen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om zaken zoals de onderhavige aan te houden in afwachting van duidelijkheid in de zogenoemde Deka-zaak in hoger beroep. In wat belanghebbende in de nadere motivering van het beroep aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarop terug te komen.
Inhoudelijk
2.1.
Belanghebbende heeft – kort gezegd – gesteld, met een beroep op het Unierecht, dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi).
2.2.
Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 2008 [1] , is – kort gezegd – voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren die aanvangen vóór 1 januari 2008 de teruggaafregeling voor fbi’s [2] relevant.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken heeft afgewezen. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet kenbaar gemaakt in te stemmen met het doen van een vervangende betaling als bedoeld in onderdeel 5.4 van de beslissing van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1674). Reeds daarom bestaat geen recht op teruggaaf. [3] De rechtbank ziet in wat belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding om een andere wijze van rechtsherstel Unierechtelijk geboden te achten en/of om prejudiciële vragen te stellen. [4] Aan de klacht over “de vele onduidelijkheden ten aanzien van het rechtsherstel zoals voorgeschreven door de Hoge Raad” gaat de rechtbank voorbij, reeds omdat verzuimd is nader te onderbouwen wat de onduidelijkheden zijn en een eigen berekening in te brengen. [5] Bovendien neemt die klacht niet weg dat belanghebbende niet heeft ingestemd met een vervangende betaling.
2.4.
Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
2.5.
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.
2.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 13 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Stb. 2007, 563.
2.Artikel 10, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals dat lid luidde tot zijn vervallen bij de wet Overige fiscale maatregelen 2008.
3.ECLI:NL:HR:2020:1674, rov. 5.4.6.