ECLI:NL:RBZWB:2021:4553

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8463
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering door UWV na onregelmatige opzegging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G. Grijs, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een beroep ingesteld tegen de beslissing van het UWV om haar Ziektewet (ZW)-uitkering met 100% te verlagen, omdat zij onterecht een beroep zou doen op deze uitkering. Het UWV stelde dat eiseres recht had op loon uit haar dienstbetrekking bij [naam B.V.], die onregelmatig was opgezegd. Eiseres was van mening dat zij recht had op de ZW-uitkering, omdat zij ziek was en haar werkgever de arbeidsovereenkomst had ontbonden zonder dat zij een geldige Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) had overlegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de hoorplicht heeft geschonden, omdat eiseres expliciet had verzocht om gehoord te worden in haar bezwaarschrift. Desondanks oordeelde de rechtbank dat het UWV inhoudelijk juist had beslist, omdat eiseres in beginsel recht had op loon uit de arbeidsovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat de gevolgen van de onregelmatige opzegging voor rekening van eiseres moesten komen, aangezien zij haar vorderingen tot loondoorbetaling had ingetrokken tijdens de civiele procedure.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde het UWV wel tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.496,-. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8463 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres

gemachtigde: mr. G. Grijs,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 april 2020 (primair besluit) heeft het UWV vastgesteld dat eiseres onnodig een beroep doet op de Ziektewet (ZW) en daarom heeft het UWV de ZW-uitkering van eiseres met 100% verlaagd vanaf 1 april 2020 tot en met 16 augustus 2020.
In het besluit van 21 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en beslist dat eiseres geen recht heeft op een ZW-uitkering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 juli 2021.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en mr. M.B.A. van Grinsven namens het UWV.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als huishoudelijke hulp bij [naam B.V.] te [plaatsnaam] op basis van een arbeidsovereenkomst voor de periode van 13 januari 2020 tot en met 16 augustus 2020. In artikel 4 van deze arbeidsovereenkomst staat vermeld dat de overeenkomst wordt aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat werknemer binnen 2 maanden vanaf de datum van indiensttreding een kopie van een geldige Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) overlegt aan [naam B.V.]. Verder is bepaald dat de arbeidsovereenkomst per direct zal worden ontbonden, indien werkgever niet binnen deze 2 maanden in het bezit is van een kopie van de VOG.
Eiseres is per 16 maart 2020 ziek gemeld.
Bij brief van 31 maart 2020 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst met eiseres ontbonden met als reden dat eiseres nog geen kopie van een geldige VOG had ingeleverd.
Bij het primaire besluit heeft het UWV een maatregel opgelegd en de ZW-uitkering van eiseres verlaagd met 100% van 1 april 2020 tot en met 16 augustus 2020 met 100%. Daarbij heeft het UWV gesteld dat de werkgever het dienstverband met eiseres heeft beëindigd toen zij ziek was en dat eiseres zich daarbij heeft neergelegd en niet, of te laat, al het mogelijke heeft gedaan om haar baan te behouden. Omdat eiseres loon had kunnen ontvangen, als zij nog in dienst was geweest bij haar werkgever, doet zij volgens het UWV onnodig een beroep op een ZW-uitkering.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij brief van 30 juli 2020 heeft het UWV een voornemen om de beslissing te wijzigen aan de gemachtigde van eiseres verzonden. De wijziging zou inhouden dat eiseres tot en met 16 augustus 2020 geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat zij (mogelijk) recht heeft op loon.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Daarbij heeft het UWV de motivering van de beslissing gewijzigd. Het UWV is tot de conclusie gekomen dat eiseres tot en met 16 augustus 2020 geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat zij (mogelijk) recht heeft op loon. Daarom komt de opgelegde maatregel vanwege een benadelingshandeling (automatisch) te vervallen. Er kan namelijk alleen sprake zijn van een maatregel als eiseres recht heeft op een ZW-uitkering. Omdat er geen (nadere) bezwaren zijn ingediend tegen het voornemen tot wijziging van de beslissing, heeft het UWV geen reden gezien om af te wijken van het voornemen.
In de civielrechtelijke procedure tussen eiseres en [naam B.V.] heeft de kantonrechter op 21 augustus 2020 beschikking gegeven en geoordeeld dat sprake was van een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst door [naam B.V.].
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft geweigerd omdat eiseres recht zou hebben op loon.
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert in beroep aan dat zij in bezwaar tweemaal heeft aangegeven te willen worden gehoord, maar dat dit ten onrechte niet is gebeurd. Daardoor is zij niet in de gelegenheid geweest alle feiten en omstandigheden naar voren te brengen die noodzakelijk zijn om te komen tot een integrale heroverweging van het besluit. Verder stelt eiseres dat haar geen voorgenomen besluit tot wijziging van de beslissing heeft bereikt.
Voorts acht eiseres zich geschaad in haar belangen nu het UWV zonder enige kennis van de zaak tussen haar en [naam B.V.] stelt dat eiseres tot en met 16 augustus 2020 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Dat geldt des te meer nu inmiddels uit de beschikking van de rechtbank van 21 augustus 2020blijkt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst onregelmatig was. Eiseres meent dat zij wel recht heeft op een ZW-uitkering.
4.
Verweer
Het UWV voert in verweer aan dat het voornemen van 30 juli 2020 aan de gemachtigde van eiseres is gestuurd en dat het op de weg van de gemachtigde lag eiseres nader te informeren. In die brief zijn eiseres en haar gemachtigde ook in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Op de voorgenomen beslissing heeft het UWV echter geen reactie vernomen.
Verder voert het UWV aan dat eiseres blijkens de uitspraak van de kantonrechter haar vordering op loondoorbetaling heeft ingetrokken en dat deze keuze voor haar risico moet komen. De nadelige financiële gevolgen daarvan voor eiseres dienen volgens het UWV niet te worden afgewenteld op de arbeidsongeschiktheidsfondsen.
Daarnaast heeft eiseres per 15 juni 2020 het werk hervat bij een andere werkgever. Per 21 augustus 2020 ontvangt eiseres een uitkering ingevolge de ZW wegens beëindiging van dat dienstverband.
5.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Uit artikel 29, eerste lid, onder a, van de ZW volgt dat in beginsel geen ziekengeld wordt uitgekeerd, indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking, op grond waarvan hij de arbeid behoort te verrichten, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel indien het recht op loon door toepassing van het derde, vijfde, zesde of negende lid van dat artikel geheel of gedeeltelijk ontbreekt.
Artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, een belanghebbende in de gelegenheid stelt te worden gehoord.
In artikel 7:3 van de Awb is bepaald in welke gevallen van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien, waaronder het geval dat (c) de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of (d) de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
6.
Horen in bezwaar
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van schending van de hoorplicht in de zin van artikel 7:2 Awb. Eiseres heeft zowel in haar bezwaarschrift van 1 mei 2020 als in haar aanvullende bezwaargronden van 5 juni 2020 expliciet aangegeven te willen worden gehoord. Het UWV kan dan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het horen achterwege kon blijven, omdat eiseres niet reageerde op de brief van 30 juli 2020, waarin zij erop is gewezen dat de gelegenheid bestaat om te worden gehoord. Dit geldt te meer nu eiseres stelt dat zij, noch haar gemachtigde, de brief van 30 juli 2020 heeft ontvangen. Bovendien is in deze brief niet een redelijke termijn opgenomen, waarbinnen eiseres zou moeten verklaren dat zij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord (zoals artikel 7:3, onder d, van de Awb bepaalt). Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het UWV niet had mogen afzien van het horen van eiseres alvorens te beslissen op haar bezwaar. Welke gevolgen hieraan worden verbonden, komt onder 8 van deze uitspraak aan de orde.
7.
Het recht op een Ziektewet-uitkering
De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat zij in beginsel recht had op loon uit de dienstbetrekking met [naam B.V.]. De kantonrechter heeft immers geoordeeld dat sprake was van een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever. Dat eiseres dit loon uiteindelijk niet heeft ontvangen, althans dat geen rechterlijk oordeel is gegeven op haar vordering tot loondoorbetaling, komt doordat eiseres tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter haar vorderingen tot wedertewerkstelling en loondoorbetaling heeft ingetrokken. De gevolgen daarvan moeten voor rekening en risico van eiseres blijven. Uiteraard staat het eiseres vrij een zelfstandige afweging daarvoor te maken, maar van de uitkomst van die afweging is niet afhankelijk of eiseres aanspraak kan maken op een uitkering ingevolge de ZW.
Dat er ten tijde van het bestreden besluit nog geen uitsluitsel was in de civiele zaak tussen eiseres en [naam B.V.], maakt niet dat het UWV niet tot de beslissing kon komen dat eiseres geen recht had op een ZW-uitkering. De rechtbank wijst in navolging van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2004:AO8668) nog op het bepaalde in artikel 47a, eerste lid, van de ZW dat het UWV geen voorschot betaalt op uitkering van ziekengeld als onzekerheid bestaat over het recht op loon als bedoeld in artikel 629 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Aan deze bepaling zou betekenis komen te ontvallen als, zoals eiseres kennelijk voorstaat, het UWV gehouden zou zijn ziekengeld te betalen in een situatie dat partijen verdeeld zijn over het (voort)bestaan van de dienstbetrekking en de daaruit voor de werkgever voortvloeiende loonverplichtingen.
8.
Conclusie
Uit rechtsoverweging 6 van deze uitspraak volgt dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. Nu het bestreden besluit inhoudelijk juist is, bestaat aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren omdat aannemelijk is dat eiseres door dit gebrek niet is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
De rechtbank ziet in de schending van de hoorplicht wel aanleiding het UWV te veroordelen in de proceskosten, die eiseres in verband met het beroep tegen het bestreden besluit heeft gemaakt. Tevens bestaat aanleiding het UWV te veroordelen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand aan eiseres vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 10 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.