ECLI:NL:RBZWB:2021:4545

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5992
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen ontheffing arbeidsverplichtingen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college waarin haar bezwaar tegen een eerdere ontheffing van arbeidsverplichtingen niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 1 juni 2017 een bijstandsuitkering ontvangt en dat zij in het verleden al ontheffingen van arbeidsverplichtingen heeft gekregen. Het college had in een eerder besluit van 10 februari 2020 een ontheffing verleend voor de periode van 27 november 2019 tot 27 november 2024, maar eiseres stelde dat zij recht had op een permanente vrijstelling van deze verplichtingen.

De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had verklaard. Eiseres had nog steeds belang bij een inhoudelijke beoordeling van het primaire besluit, omdat zij een permanente vrijstelling nastreefde. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven en dat het college het primaire besluit opnieuw inhoudelijk moest beoordelen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5992 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. I. Car,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland(het college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 september 2019 (primaire besluit) heeft het college eiseres over de periode 1 september 2019 tot 1 september 2020 ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen.
In het besluit van 4 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 maart 2021, tegelijkertijd met het beroep van eiseres met zaaknummer 19/4575. Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en [naam vertegenwoordiger] namens het college.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres ontvangt sinds 1 juni 2017 een bijstandsuitkering van het college.
Bij besluiten van 3 april 2018 en 15 maart 2019 heeft het college aan eiseres tot en met
31 augustus 2019 ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen.
Met het primaire besluit heeft het college eiseres over de periode 1 september 2019 tot
1 september 2020 ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Op 27 november 2019 is eiseres bevallen van een baby.
Bij besluit van 10 februari 2020 heeft het college aan eiseres over de periode 27 november 2019 tot 27 november 2024 ontheffing verleend van de arbeidsverplichting en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden (verplichting tot tegenprestatie), omdat zij als alleenstaande ouder de volledige zorg heeft voor een kind jonger dan 5 jaar. Het college verleent geen ontheffing van de re-integratieverplichting.
2.
Bestreden besluit
Het college heeft het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college is dat bezwaar gericht tegen de duur van de ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Met het besluit van 10 februari 2020 is ontheffing voor langere duur verleend. Het college stelt dan ook dat het belang van eiseres bij beoordeling van het primaire besluit met het besluit van 10 februari 2020 is komen te vervallen.
3.
Beroepsgronden
Eiseres betwist geen procesbelang te hebben. Zij beoogt een duurzame en volledige vrijstelling, zoals bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet. De stelling van het college dat haar bezwaar alleen was gericht tegen de duur van de ontheffing is niet juist. Daarbij heeft eiseres procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling omdat zij heeft verzocht om een proceskostenvergoeding.
4.
Wettelijk kader
Artikel 9 van de Participatiewet bepaalt:
1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
(arbeidsverplichting)
gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
(re-integratieverplichting)
naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
(verplichting tot tegenprestatie)
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c.
(…)
5. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, zijn niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
(…)
Artikel 5 van de Beleidsregels ontheffing van de verplichting tot arbeidsinschakeling en tegen prestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen-Duiveland (de Beleidsregels) bepaalt:
1. Het college verleent, op grond van artikel 9a van de wet of artikel 38, eerste lid, van de IOAW/IOAZ, een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 5 jaar op verzoek van de betrokkene eenmalig een ontheffing van de volgende verplichtingen:
a. de arbeidsplicht;
b. de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden.
2. De re-integratieverplichting blijft van kracht.

Artikel 9 van de Beleidsregels bepaalt:

1. Het college verleent, conform artikel 9, tweede lid van de wet, tijdelijk ontheffing van de arbeidsplicht en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden aan een uitkeringsgerechtigde met ernstige medische of sociale belemmeringen die als gevolg hiervan niet of nauwelijks in staat moet worden geacht om de arbeidsplicht na te komen. De ontheffing staat in relatie tot de arbeidsmogelijkheden.
(…)
4. De re-integratieplicht blijft van kracht.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Beleidsregels verleent het college, conform artikel 9, vijfde lid van de wet, volledige en permanente ontheffing van de arbeidsplicht, de re-integratieplicht en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden aan een uitkeringsgerechtigde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college op goede gronden het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is bepalend voor de vraag of een voldoende procesbelang bestaat of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. Een voldoende procesbelang kan gelegen zijn in een door de bezwaarmaker ingediend verzoek om vergoeding van de kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs zijn gemaakt. [1]
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden geconcludeerd dat eiseres door het besluit van 10 februari 2020, waarbij een ontheffing voor 5 jaar is verleend van de arbeidsverplichting en de verplichting tot tegenprestatie, geen belang meer heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het primaire besluit. Behalve dat zij in bezwaar (tijdig) heeft verzocht om vergoeding van de kosten in bezwaar, heeft zij met een ontheffing voor 5 jaar naar het oordeel van de rechtbank niet gekregen wat zij beoogt – namelijk permanente vrijstelling – en een inhoudelijke beoordeling van het primaire besluit kan nog feitelijke betekenis hebben voor haar.
De stelling van het college dat eiseres tijdens de hoorzitting haar bezwaar tegen de weigering van een ontheffing van de re-integratieverplichting heeft laten vervallen en daarmee haar bezwaar tegen de weigering van een permanente vrijstelling, volgt de rechtbank niet. Ter zitting is gebleken dat eiseres nog steeds een permanente vrijstelling op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet claimt. De gemachtigde van eiseres heeft aangegeven dat zij namelijk van mening was en blijft dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zoals ook gesteld in de het aanvullend bezwaarschrift van 28 november 2019. Volgens de gemachtigde van eiseres is zijn opmerking op de hoorzitting over het vervallen van het bezwaar tegen de re-integratieverplichting uit de context gehaald, omdat hij dit zou hebben gezegd voor zover het om een tijdelijke ontheffing zou gaan, maar niet in het kader van de permanente vrijstelling. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken dat eiseres deze grond in bezwaar (expliciet) heeft laten vervallen. De rechtbank kan uit het verslag van de hoorzitting niet afleiden dat eiseres met het laten vervallen van haar bezwaar tegen de weigering van een ontheffing van de re-integratieverplichting ook (expliciet) haar claim op een permanente vrijstelling heeft losgelaten. Het laten vervallen van het bezwaar tegen die weigering van ontheffing van de re-integratieverplichting, omdat tijdelijke ontheffing daarvan niet mogelijk is, betekent niet dat eiseres ook automatisch haar bezwaar tegen de permanente vrijstelling heeft laten vervallen. Permanente vrijstelling van de re-integratieverplichting, maar ook de arbeidsverplichting en de verplichting tot tegenprestatie, is namelijk wel mogelijk.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat eiseres nog steeds een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het primaire besluit. Het college heeft het bezwaar tegen het primaire besluit daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en niet inhoudelijk beoordeeld. Het bestreden besluit houdt dan ook geen stand.
6.
Conclusie
Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat zij daarvoor onvoldoende gegevens voorhanden acht. Het college zal het primaire besluit nog inhoudelijk dienen te beoordelen. De uitkomst daarvan is mede afhankelijk van het nog te verrichten onderzoek naar de claim van eiseres dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat onzeker is wanneer dat onderzoek kan worden afgerond. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 534,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 12 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2403.