Op 8 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de WIA-uitkering. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 9 juli 2020, waarin zijn uitkering werd beëindigd per 1 maart 2020, omdat hij niet meer arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser was eerder werkzaam als orderpicker en had sinds 2017 een WIA-uitkering vanwege lichamelijke en psychische klachten. Tijdens de zitting op 22 juni 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door S. Barto.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de beëindiging van de uitkering heeft gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen, die concludeerden dat eiser per 28 januari 2020 niet meer arbeidsongeschikt was. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de conclusies van het UWV zou kunnen weerleggen.
De rechtbank concludeerde dat de functies die het UWV had geselecteerd voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid passend waren, en dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Aangezien een WIA-uitkering alleen recht geeft bij een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, werd het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 september 2021.