ECLI:NL:RBZWB:2021:4525

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7320
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering en intrekking van Verklaring van Geen Bezwaar voor een vertrouwensfunctie bij Defensie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als instructeur bij het Commando Landstrijdkrachten, en de minister van Defensie. De minister had op 25 juli 2019 de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) op niveau C geweigerd en de VGB op niveau B ingetrokken. De eiser had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister voerde aan dat het lidmaatschap van eiser bij de motorclub Veterans MC een risico op ongewenste beïnvloeding met zich meebracht, wat de reden was voor de weigering en intrekking van de VGB. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er onvoldoende waarborgen aanwezig waren dat eiser zijn vertrouwensfunctie naar behoren zou kunnen vervullen. De rechtbank heeft daarbij de belangen van de nationale veiligheid zwaarder laten wegen dan de persoonlijke belangen van eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister bevoegd was om de VGB in te trekken en dat de belangenafweging niet kennelijk onredelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7320 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. M.P.K. Ruperti,
en

de minister van Defensie/MIVD/SJZ, verweerder.

gemachtigde: mr. R. van Arkel,

Procesverloop

Bij het besluit van 25 juli 2019 (primair besluit) heeft de minister de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) niveau C geweigerd en de VGB niveau B ingetrokken.
Bij het besluit van 28 mei 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De minister heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en heeft daarbij voor een gedeelte een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beslissing hieromtrent is genomen 20 januari 2021. De rechtbank heeft bepaald dat beperking van de kennisneming van de bedoelde stukken gerechtvaardigd is. Bij brief van 2 maart 2021 heeft eiser toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 juli 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde. Namens de minister van Defensie waren aanwezig de gemachtigde en [naam gemachtigde] .

Overwegingen

1. Op 2 juli 2008 is aan eiser een VGB op niveau B afgegeven nadat de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) een veiligheidsonderzoek heeft gedaan.
In verband met een nieuw periodiek onderzoek is eiser op 25 juni 2018 aangemeld voor een hernieuwd onderzoek op veiligheidsniveau C. Eiser bekleedde toen de functie instructeur junior Chemische Biologische Radiologische en Nucleaire stoffen. Deze functie is inmiddels hergewaardeerd op niveau B. Inmiddels is eiser Inspecteur CBRN bij het Commando Landstrijdkrachten. Deze functie is aangewezen als een vertrouwensfunctie op niveau B.
Op 22 augustus 2018 heeft de minister het voornemen kenbaar gemaakt om de VGB op niveau C te weigeren en om de VGB op niveau B in te trekken.
Op 19 september 2018 heeft eiser zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij primair besluit van 25 juli 2019 is de VGB niveau C geweigerd en de VGB niveau B ingetrokken.
Eiser heeft op 3 september 2019 bezwaar gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De minister neemt het advies van de Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken Defensie over.
2. In geschil is of de minister terecht tot weigering van de VGB op niveau C en intrekking van de VGB op niveau B is overgegaan.
3. Eiser voert aan dat de VGB ten onrechte is geweigerd en ingetrokken. De minister stelt zich op het standpunt dat doordat eiser lid is van de motorclub Veterans MC het risico op onbewuste beïnvloeding bestaat waardoor eiser kwetsbaar in de uitoefening van zijn vertrouwensfunctie.
4. Eiser voert vervolgens aan dat de Veterans MC zich meermalen expliciet en publiekelijk hebben verzet tegen de stempel Outlaw Motorcycle Gang (OMG). De club heeft uitdrukkelijk uitgedragen dat wetten en regels nageleefd worden en dat criminaliteit wordt verworpen. Er lopen geen OMG gerelateerde strafrechtelijke onderzoeken tegen de Veterans MC, dan wel tegen de individuele leden. De door de Veterans MC ingediende klachten bij de nationale ombudsman zijn grotendeels gegrond verklaard. Eiser bestrijdt dat hij veelvuldig in aanraking kwam of zich welbewust inliet met leden van criminele motorclubs. Hij was vice-president en één van de aanspreekpunten waar het andere motorclubs betrof. Er werden geen criminele zaken besproken, laat staan dat eiser weet van een criminele achtergrond van een lid van een andere motorclub. Eiser stelt enkel een lid van Vagos MC te hebben gesproken toen hij een biertje dronk in een motorbar in de Verenigde Staten. Met de Hells Angels is in het verleden contact geweest, echter sporadisch en in het kader van motorrijden als hobby. Eiser houdt zich altijd aan zijn geheimhoudingsplicht. Eiser verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2020:2715), omdat weigering en intrekking van de VGB doorgaans leidt tot ontslag bij Defensie. Eiser is het niet eens met het OMG-beleid van justitie en politie dat leidt tot onevenredig veel inbreuken op zijn privacy en vrijheid van vereniging. Eiser beroept zich op vrijheid van meningsuiting. Hierbij valt moeilijk te begrijpen dat gesteld gezagsondermijnend gedrag als een veiligheidsrisico moet worden gezien in het kader van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). Eiser heeft een uitstekende staat van dienst. De zienswijze van de commandant geeft aan dat zijn lidmaatschap van de Veterans MC zijn werkzaamheden niet belemmert. Eiser is ten tijde van de voorbereiding van het bestreden besluit zelfs bevorderd. Eiser heeft een belang bij behoud van zijn VGB en zijn baan.
5. Het relevante wettelijk kader is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
6.1.
Niet in geschil is dat eiser als militair de vertrouwensfunctie van instructeur Chemische, Biologische, Radiologische en Nucleaire stoffen bij het Commando Landstrijdkrachten heeft.
6.2.
Gelet op het bijzondere karakter van vertrouwensfuncties is screening van personen die een dergelijke functie uitoefenen een zaak van nationale veiligheid. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wvo is de minister bevoegd een VGB in te trekken, indien hernieuwd veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft opgeleverd om vast te kunnen stellen dat voldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van voldoende gegevens komt de minister beoordelingsruimte toe die hij met de Beleidsregel veiligheidsonderzoek heeft ingevuld. Deze dient door de rechtbank terughoudend te worden getoetst. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8428 en 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:840.
6.3.
Indien de minister tot intrekking bevoegd is, dan vereist artikel 10, eerste lid, dat hij het algemene belang van de nationale veiligheid afweegt tegen het persoonlijke belang van de betrokkene bij het kunnen uitoefenen van de vertrouwensfunctie. Bij die belangenafweging komt de minister beslissingsruimte toe.
6.4.
Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de aan het besluit van de minister ten grondslag gelegde gegevens uit het veiligheidsonderzoek is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
6.5.
Veterans MC
Eiser was ten tijde van de aanvraag van het veiligheidsonderzoek al meerdere jaren als vice-president actief bij motorclub Veterans MC. Ter zitting is gesteld dat hij deze functie inmiddels heeft neergelegd. Deze motorclub is door het Landelijk Informatie en Expertise Centrum, waarin diverse overheidsorganen samenwerken ter bestrijding van ondermijnende criminaliteit, als ‘overige’ OMG aangemerkt. OMG’s worden gezien als broeinesten voor individuele en georganiseerde misdaad.
Eiser heeft niet betwist dat hij, in zijn rol als vice-president van Chapter Murphy’s crew van de Veterans MC binnen de beoordelingsperiode contacten heeft onderhouden met andere motorclubs, waaronder de Hells Angels. Inmiddels is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat de activiteiten van deze motorclub in strijd zijn met de openbare orde in Nederland en dat een verbod van deze organisatie noodzakelijk is. Daarnaast is gebleken dat eiser tijdens een verblijf in de Verenigde Staten voor Defensie contact heeft gehad met leden van Vagos MC in een bikercafe. Deze MC is gelieerd aan zware criminaliteit.
De stelling van eiser omtrent de inhoud van de contacten doet hier niets aan af. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat het onderhouden van dergelijke contacten een mate van betrokkenheid impliceert die niet in overeenstemming is met hetgeen van een vertrouwensfunctionaris mag worden verwacht. Ook ten aanzien van een, zoals eiser stelt, toevallige ontmoeting met een lid van Vagos MC, dient een vertrouwensfunctionaris zich te distantiëren.
Omdat deze contacten niet als integer worden beschouwd en gelet op het risico van onbewuste beïnvloeding acht de minister eiser kwetsbaar in de uitoefening van zijn vertrouwensfunctie.
6.6.
Eiser stelt dat hij, in tegenstelling tot collega’s, onvoldoende gelegenheid heeft gehad, dan wel er onvoldoende op is gewezen, dat het neerleggen van zijn functie binnen de motorclub wellicht tot een ander besluit zou hebben geleid. De rechtbank overweegt dat de minister eerder met eiser had kunnen spreken over zijn activiteiten binnen de motorclub. Er zijn echter in het kader van de aanvraag van de VGB meerdere gesprekken met eiser gevoerd, waarbij hem duidelijk is geworden dat zijn motorclubactiviteiten voor de minister een probleem vormden. Eiser is daarom ook ruim in de gelegenheid geweest om zijn functie neer te leggen, maar heeft dat niet gedaan. Eerst bij de hoorzitting in bezwaar heeft hij te kennen gegeven zijn functie neer te leggen. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel worden bij een veiligheidsonderzoek op niveau B de gegevens over in beginsel een periode van acht jaar direct voorafgaande aan de aanmelding van de betrokkene voor het veiligheidsonderzoek beoordeeld.
Met de minister is de rechtbank van oordeel dat gezien de duur en de aard van de hier besproken gedragingen en persoonlijke omstandigheden aan de enkele belofte om het gedrag en de omstandigheden naar de toekomst toe te wijzigen op zichzelf niet voldoende gewicht toekomt om de op basis van het (recente) verleden gerezen bezwaren te doen verdwijnen.
Ten aanzien van het beroep van eiser ter zitting op het gelijkheidsbeginsel, omdat meerdere leden van een motorclub met een bestuursfunctie wel een VGB hebben gekregen, is de rechtbank van oordeel dat deze tardief is aangevoerd. Daarnaast is namens de minister ter zitting gesteld dat hem zaken bekend zijn waarbij meteen na het eerste gesprek volledig afstand is genomen van de motorclub, hetgeen een andere situatie is dan de situatie van eiser.
6.7.
ondermijning van overheidsgezag
De minister voert ook aan dat sprake is van ondermijning van overheidsgezag. Eiser heeft er voor gekozen om de gedragingen tijdens een controle / aanhouding door de politie te filmen en op internet te plaatsen. Dit is tussen partijen niet in geschil. Volgens de minister ontbreekt het respect tegen over de politie in deze filmpjes. Dit strookt niet met hetgeen van een vertrouwensfunctionaris mag worden verwacht. De rechtbank volgt het standpunt van de minister.
6.8.
belangenafweging
De rechtbank overweegt ten slotte dat het uitgangspunt dat, bij afweging van de betrokken belangen, het belang van de nationale veiligheid zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van degene die de vertrouwensfunctie vervult, niet kennelijk onredelijk is. De rechtbank verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3118). De omstandigheid dat eiser de vertrouwensfunctie niet langer kan vervullen omdat hij niet beschikt over een verklaring van geen bezwaar is inherent aan het systeem van de Wvo. De daarmee samenhangende belangen van eiser moeten worden geacht te zijn betrokken bij de totstandkoming van de Wvo.
6.9.
De omstandigheid dat eiser, hetgeen ook blijkt uit de verklaring van de commandant, de functie naar tevredenheid heeft uitgevoerd, maakt dit niet anders. De beoordeling van het functioneren van eiser door de werkgever doet niet af aan de bevoegdheid van de minister om op basis van de Wvo te beoordelen of er voldoende waarborgen zijn dat eiser ook in de toekomst de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen.
6.10.
Tot slot heeft eiser nog een beroep gedaan op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2020:2715). Inmiddels heeft de Centrale Raad van Beroep ook uitspraak gedaan in het hoger beroep (ECLI:NL:CRVB:2021:1360). Deze uitspraak ziet echter op een andere situatie, nu het daar niet ging om een vertrouwensfunctie. De grond treft dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen doel.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 7 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wettelijk kader
Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo)
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wvo wordt in deze wet wordt verstaan onder vertrouwensfunctie: een functie die krachtens artikel 3, eerste lid, als zodanig is aangewezen.
Ingevolge artikel 2 van de Wvo treden, indien een vertrouwensfunctie wordt uitgeoefend bij het Ministerie van Defensie, dan wel indien het een functie betreft die als vertrouwensfunctie moet worden aangemerkt in verband met de daarmee samenhangende noodzaak om toegang te hebben tot militaire installaties, voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 10 en 16, tweede lid, Onze Minister van Defensie en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in de plaats van respectievelijk Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wvo wijst onze Minister dan wel het bevoegd gezag van een Hoog College van Staat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, functies die de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden aan als vertrouwensfuncties. Onze Minister dan wel het bevoegd gezag van een Hoog College van Staat doet van de aanwijzing terstond mededeling aan de werkgever die het aangaat. Indien geen sprake is van een werkgever in de zin van artikel 1, tweede lid, wordt in de aanwijzing tevens aangegeven wie als werkgever in de zin van deze wet wordt aangemerkt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wvo wordt alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd ten aanzien van de betrokken persoon door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een veiligheidsonderzoek ingesteld.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wvo omvat het veiligheidsonderzoek het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt uitsluitend gelet op gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Ingevolge artikel 8 van de Wvo kan een verklaring slechts worden geweigerd, indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om daarover een oordeel te geven.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wvo is Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegd, na het verstrijken van een termijn van vijf jaren of een veelvoud daarvan sinds het afgeven van de verklaring of indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die een hernieuwd veiligheidsonderzoek rechtvaardigen, een veiligheidsonderzoek te doen instellen naar een persoon die een vertrouwensfunctie vervult. Voor het instellen van een hernieuwd veiligheidsonderzoek is de instemming van de betrokkene niet vereist.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wvo is Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegd tot het intrekken van de verklaring, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien een nieuw veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om vast te stellen dat voldoende waarborgen aanwezig zijn.
Beleidsregel veiligheidsonderzoeken
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel worden bij een veiligheidsonderzoek op niveau A de gegevens over in beginsel een periode van tien jaar direct voorafgaande aan de aanmelding van de betrokkene voor het veiligheidsonderzoek beoordeeld. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau B geldt in beginsel een periode van acht jaar. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau C geldt in beginsel een periode van vijf jaar.
Ingevolge artikel 5 van de Beleidsregel wordt bij de beoordeling van gegevens, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder d, van de wet in ieder geval gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn.
Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden
Bij de beoordeling of onvoldoende waarborgen in de zin van artikel 8, tweede lid, van de Wvo aanwezig zijn, hanteert verweerder de Leidraad. Daarbij wordt een aantal indicatoren genoemd dat een rol kan spelen in een veiligheidsonderzoek.
In de Leidraad staat vermeld welke persoonlijke gedragingen en omstandigheden kunnen leiden tot de beoordeling dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn. Eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustheid zijn criteria waarop wordt getoetst in het veiligheidsonderzoek.
Op grond van deze criteria wordt bezien of betrokkene de intentie heeft de vertrouwensfunctie betrouwbaar te vervullen en of hij daartoe in staat kan worden geacht. Eveneens staan in de Leidraad indicatoren genoemd die erop kunnen wijzen dat iemand “kwetsbaar is of een risico vormt voor de nationale veiligheid”. Eén van deze indicatoren is “ongewenste beïnvloeding”.
Onder “ongewenste beïnvloeding” wordt in de Leidraad het volgende beschreven:
Het risico van ongewenste beïnvloeding kan blijken uit de aard van de relatie met bepaalde personen, organisaties of buitenlandse overheden. Ongewenste beïnvloeding kan ertoe leiden dat de betrokkene belemmerd wordt in zijn of haar onafhankelijke belangenafweging. Beïnvloeding kan bijvoorbeeld plaatsvinden door iemand in de omgeving van de betrokkene met een criminele achtergrond die betrokkene aanzet tot onwenselijk gedrag. Het in contact staan met een buitenlandse inlichtingendienst levert een grote kwetsbaarheid op. Het komt vaak voor dat betrokkene dit zelf niet door heeft. Vanwege het risico kan dit wel leiden tot weigering of intrekking van een VGB. Ook het lidmaatschap van een groepering die de autonomie van betrokkene vergaand inperkt (vaak als sekte aangeduid) kan een indicator voor ongewenste beïnvloeding zijn. Het risico op ongewenste beïnvloeding kan worden versterkt door sterke druk op loyaliteit aan de familie of het land van herkomst.