Op 9 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die werd beschuldigd van poging doodslag en mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 augustus 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd ervan beschuldigd de aangever, een andere minderjarige, te hebben geslagen en geschopt, wat leidde tot de tenlastelegging van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en mishandeling.
De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vond dat er voldoende bewijs was voor de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, terwijl de verdediging stelde dat alleen mishandeling bewezen kon worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de aangever had mishandeld door hem te slaan en te schoppen terwijl hij op de grond lag, maar sprak de verdachte vrij van de poging doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op overlijden of zwaar letsel was.
De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals het volgen van onderwijs en het behouden van zijn baan. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak benadrukte de ernst van het geweld en de noodzaak voor de verdachte om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden, terwijl ook rekening werd gehouden met zijn achtergrond en de hulpverlening die hij nodig heeft.