ECLI:NL:RBZWB:2021:4522

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
02-065997-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een minderjarige tijdens een confrontatie in Goes

Op 9 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die werd beschuldigd van poging doodslag en mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 augustus 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd ervan beschuldigd de aangever, een andere minderjarige, te hebben geslagen en geschopt, wat leidde tot de tenlastelegging van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en mishandeling.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vond dat er voldoende bewijs was voor de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, terwijl de verdediging stelde dat alleen mishandeling bewezen kon worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de aangever had mishandeld door hem te slaan en te schoppen terwijl hij op de grond lag, maar sprak de verdachte vrij van de poging doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op overlijden of zwaar letsel was.

De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals het volgen van onderwijs en het behouden van zijn baan. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak benadrukte de ernst van het geweld en de noodzaak voor de verdachte om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden, terwijl ook rekening werd gehouden met zijn achtergrond en de hulpverlening die hij nodig heeft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-065997-21
vonnis van de meervoudige kamer van 9 september 2021
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 26 augustus 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat de verdachte de aangever [benadeelde partij] heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt tegen/op zijn hoofd en lichaam. Dit is achtereenvolgens als poging doodslag, poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel en mishandeling in de tenlastelegging opgenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Zij gaat er daarbij vanuit dat verdachte [benadeelde partij] meerdere keren met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en heeft geschopt, toen die [benadeelde partij] op de grond lag. Dit leidt tot een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is. De officier van justitie vordert vrijspraak van het eerste gedachtestreepje, nu op de camerabeelden is te zien dat [benadeelde partij] op de grond viel door een duw van verdachte en hij dus niet tegen de grond geslagen is door verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde feit. Er kan slechts worden bewezen dat verdachte [benadeelde partij] heeft geslagen toen hij op de grond lag. Dit levert volgens de raadsman een mishandeling op, zoals subsidiair tenlastegelegd. Hij is het met de officier eens dat er vrijspraak moet volgen voor hetgeen ten laste is gelegd onder het eerste gedachtestreepje.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaat dat er op 8 maart 2021 dichtbij het [naam] in Goes een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangever [benadeelde partij] .
[benadeelde partij] heeft verklaard dat hij door verdachte op zijn gezicht is geslagen, waardoor hij achterover op de grond viel. Vervolgens stompte verdachte [benadeelde partij] acht keer in zijn gezicht en schopte hij hem ongeveer acht keer tegen zijn hoofd. Ook verklaart [benadeelde partij] dat verdachte hem nog een paar keer op zijn arm en rug schopte.
Verdachte verklaart dat hij door [benadeelde partij] werd aangevallen en hij ter verdediging [benadeelde partij] heeft geduwd, waardoor [benadeelde partij] op de grond viel. Hij ontkent, zowel bij de politie als ter zitting, dat hij [benadeelde partij] vervolgens heeft geslagen en geschopt.
Van de confrontatie tussen verdachte en [benadeelde partij] bestaan camerabeelden van [naam] . Op deze beelden is te zien dat verdachte naar [benadeelde partij] toe fietst en naast hem gaat staan. Terwijl [benadeelde partij] met zijn fiets tussen zijn benen staat, stapt verdachte van zijn fiets af. Enkele minuten later geeft verdachte [benadeelde partij] een duw, waardoor [benadeelde partij] met zijn fiets op de grond valt. Deze beelden bevestigen de verklaring van verdachte dat [benadeelde partij] niet is gevallen doordat hij op zijn gezicht is geslagen door verdachte, maar doordat hij is geduwd. Dit leidt ertoe dat verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen, zowel primair als subsidiair, ten laste is gelegd onder het eerste gedachtestreepje.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte [benadeelde partij] heeft geslagen en geschopt. Op de beelden is namelijk ook te zien dat verdachte, nadat [benadeelde partij] op de grond is gevallen, bovenop [benadeelde partij] is gaan zitten en meerdere slaande bewegingen maakte richting [benadeelde partij] . Een verklaring voor deze slaande bewegingen geeft verdachte niet.
Verdachte verklaart dat hij [benadeelde partij] niet heeft geschopt, maar dat [benadeelde partij] zijn voet vastpakte en hij geprobeerd heeft dat te voorkomen door zijn been naar achteren te bewegen. Het verweer van de raadsman dat de getuigen deze beweging(en) van verdachte mogelijk hebben aangezien voor het schoppen van [benadeelde partij] , wordt gepasseerd. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte [benadeelde partij] heeft geschopt. Dit kan worden verklaard door het feit dat het zicht van de camera een aantal seconden werd belemmerd door een zuil. Desondanks acht de rechtbank bewezen dat verdachte [benadeelde partij] , terwijl hij op de grond lag, heeft geschopt op zijn hoofd en/of lichaam. Aangever heeft verklaard dat verdachte hem tegen zijn hoofd, arm en rug heeft geschopt. Die verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Zij hebben allen gezien dat verdachte [benadeelde partij] tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt terwijl hij op de grond lag. Getuige [getuige 2] heeft daarbij verklaard te hebben gezien dat [benadeelde partij] zijn gezicht beschermde toen hij werd geslagen en geschopt. Dit maakt dat de rechtbank het schoppen tegen het hoofd bewezen zal verklaren.
Hoewel naast aangever, ook de getuigen verklaren dat het schoppen door verdachte meerdere malen en met kracht plaatsvond, stelt de rechtbank vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de verklaringen op dit punt. Zij overweegt daartoe dat hetgeen de getuigen verklaren moet hebben plaatsgevonden in het tijdsbestek van de enkele seconden waarin het zicht van de camera belemmerd werd. De getuigen hebben allen de confrontatie vanuit de auto gezien. Hierdoor is niet duidelijk of de getuigen volledig zicht hebben gehad op hetgeen plaatsvond en zij vanuit hun positie een juiste inschatting konden maken van de kracht waarmee verdachte aangever raakte, noch van de frequentie waarmee dat gebeurde. Dat verdachte [benadeelde partij] met kracht tegen het hoofd en het lichaam heeft geschopt, wordt bovendien niet ondersteund door het letsel dat [benadeelde partij] heeft opgelopen. Uit de letselverklaring volgt immers dat slechts sprake was van minimaal letsel bestaande uit schaafwonden in zijn gezicht, terwijl het in de rede ligt dat er meer letsel zichtbaar zou zijn indien er daadwerkelijk meerdere keren met kracht tegen het hoofd zou zijn geschopt.
Gezien het voorgaande kan de rechtbank weliswaar vaststellen dat verdachte [benadeelde partij] tegen het hoofd heeft geschopt, maar kan niet worden vastgesteld dat verdachte [benadeelde partij] zodanig hard en vaak tegen het hoofd heeft geschopt dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [benadeelde partij] hierdoor zou komen te overlijden dan wel dat [benadeelde partij] daarbij zwaar letsel zou oplopen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het cumulatief primair tenlastegelegde.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling door [benadeelde partij] , terwijl hij op de grond lag, meermalen te slaan en te schoppen op het hoofd en/of lichaam.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 maart 2021 te Goes [benadeelde partij] heeft mishandeld door meermalen
(terwijl die [benadeelde partij] voornoemd op de grond lag) met geschoeide voet tegen
het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] te schoppen en te slaan/stompen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen drie dagen jeugddetentie met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert zij een werkstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad). Zij vordert de straf dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich voor wat betreft het opleggen van een deels voorwaardelijke werkstraf aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de hoogte van die werkstraf. De in het rapport van 15 augustus 2021 door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijke strafdeel vindt de raadsman passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [benadeelde partij] . Verdachte en [benadeelde partij] , die elkaar kennen van school, troffen elkaar in Goes. Verdachte heeft [benadeelde partij] , die met zijn fiets tussen zijn benen stond, een duw gegeven waardoor hij met zijn fiets ten val kwam. Verdachte is vervolgens op [benadeelde partij] gaan zitten en heeft hem meerdere keren geslagen. Vervolgens heeft hij [benadeelde partij] tegen het hoofd en lichaam geschopt. Verdachte heeft [benadeelde partij] gefilmd nadat hij gestopt was hem te slaan en te schoppen. Op dit filmpje heeft verdachte een geluidsfragment ingesproken, waarin hij in de Arabische taal zegt: “Maakt niet uit wat je doet. Als iemand mij aanraakt dan ga ik zijn zus aanranden”. De rechtbank acht dit zeer kwalijk. De rechtbank rekent het verdachte verder zwaar aan dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Hij is blijven ontkennen dat hij [benadeelde partij] heeft geslagen, terwijl dit duidelijk op de camerabeelden te zien was. Verdachte heeft ook geen duidelijk inzicht gegeven in zijn motieven om [benadeelde partij] te mishandelen. Desgevraagd heeft verdachte ter zitting aangegeven dat hij [benadeelde partij] nu negeert wanneer hij hem tegenkomt. De houding van verdachte geeft de rechtbank veel zorg. De verklaring die hij geeft voor zijn gedrag, voor zover hij dat al wil toegeven, past niet binnen het hiervoor weergegeven bewijsmateriaal. Bovendien lijkt de verdachte ervan uit te gaan dat, nu hij de aangever niet meer aanspreekt, er dus geen probleem meer is. Dit volstaat echter naar het oordeel van de rechtbank niet als reactie op wat er gebeurd is. Verdachte moet ervan doordrongen zijn dat zijn handelen niet kan en niet zal worden geaccepteerd. In dat verband is voor te stellen dat het geweld dat de verdachte ongetwijfeld in zijn land van herkomst Syrië heeft ervaren op hem van invloed is. De rechtbank wil daarmee, zoals uit het navolgende zal blijken, rekening houden, maar stelt vast dat verdachte zich ook moet afvragen in hoeverre dit (vrij recente) verleden nu nog op zijn gedrag van invloed is.
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank er bij de bepaling van de straf rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ook houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het advies van de Raad en de toelichting daarop ter zitting. Uit het rapport volgt dat verdachte in 2019 met zijn ouders en vijf broers/zussen is gevlucht vanuit Syrië naar Nederland. Verdachte heeft veel gezien en meegemaakt van de oorlog in Syrië. Onduidelijk is wat de impact hiervan is op (de ontwikkeling van) verdachte. Om die reden acht de Raad het belangrijk dat er een persoonlijkheidsonderzoek wordt afgenomen bij verdachte. Onbekend is ook op welk intelligentieniveau verdachte functioneert. Verdachte heeft het afgelopen schooljaar in Middelburg op school gezeten, terwijl hij in [plaats] woont. Hij was vaak afwezig op school in verband met problemen met het vervoer. Het komende schooljaar gaat verdachte naar een andere school in de buurt van zijn huidige woonplaats. Het is van belang dat verdachte integreert in de Nederlandse maatschappij. Verdachte krijgt hulp van CareForward, die verdachte daarin ondersteunen. Van belang is dat zowel deze hulpverlening als de jeugdreclassering betrokken blijft. De Raad adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden het volgen van onderwijs, het behouden van de baan van verdachte bij de slagerij, het geven van inzicht in de sociale contacten van verdachte en het meewerken aan noodzakelijk geachte hulpverlening, waaronder het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek. De Raad adviseert de straf dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De vertegenwoordigster van de jeugdreclassering ondersteunt het advies van de Raad. Zij deelt mede dat verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en dat hij de begeleiding van CareForward accepteert. Dit is erg belangrijk, nu CareForward een interculturele organisatie is en zij goed aan kunnen sluiten bij verdachte en zijn ouders. Ook kunnen zij wellicht beoordelen of cultureel bepaalde aspecten verdachte ertoe gebracht hebben de bewezenverklaarde mishandeling te plegen en, indien dit zo is, verdachte (psycho)educatie geven die ervoor gaat zorgen dat verdachte in de toekomst in conflictsituaties andere keuzes maakt. Zij is verder net als de Raad van mening dat het daarnaast van belang is dat de jeugdreclassering betrokken blijft in verband met de integratie van verdachte in Nederland. Verdachte gaat het komende schooljaar naar een andere school en het is belangrijk dat wordt gemonitord hoe dit verloopt.
Gelet op het voorgaande en op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een werkstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht moet in mindering worden gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de werkstraf. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden verbinden als genoemd in het rapport van de Raad van 15 augustus 2021. Anders dan de Raad ziet de rechtbank, gelet op het bewezenverklaarde feit, geen aanleiding om verdachte ertoe te verplichten zijn medewerking te verlenen aan een persoonlijkheidsonderzoek. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een dadelijke uitvoerbaarheid uit te spreken.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 1.980,00 aan materiele schade.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y,77z en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primaire tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Mishandeling;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte naar school gaat volgens het rooster van praktijkschool De Wissel;
* dat verdachte zich inzet om zijn bijbaan bij de slagerij in Goes te behouden;
* dat verdachte samen met CareForward en/of de jeugdreclasseerder een verdere positieve invulling gaat geven aan zijn vrije tijd, zoals sport;
* dat verdachte inzicht geeft in zijn sociale contacten en samen met CareForward en/of de jeugdreclasseerder een groter sociaal netwerk opbouwt in [plaats] en omstreken;
* dat verdachte meewerkt aan de hulpverlening die door de jeugdreclasseerder nodig wordt geacht, gericht op het (h)erkennen van emoties, emotieregulatie en/of traumabehandeling;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt Jeugdbescherming west Zeeland op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Duinhof, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A.R. van Triest en mr. J. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.C. Weller-Verdonk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 september 2021.
Mr. Smits is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.