Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 9 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2019, opgelegd aan de erflater, die in dat jaar is overleden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de regelgeving omtrent de tijdsevenredige verlaging van het maximum premie-inkomen in het geval van overlijden niet in strijd is met algemene rechtsbeginselen. De belanghebbende stelde dat de aanslag onterecht was, omdat de tijdsevenredige verlaging van het maximum premie-inkomen niet was toegepast, ondanks het overlijden van de erflater. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wetgeving geen ruimte biedt voor een dergelijke verlaging in het geval van overlijden, en dat de rechter niet bevoegd is om de billijkheid van de regelgeving te toetsen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de inspecteur correct had gehandeld door de aanslag vast te stellen op basis van de geldende regelgeving. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.