ECLI:NL:RBZWB:2021:4510

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
02-067528-21 en 02-225497-19 tul
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige berovingen via datingsite met gebruik van wapens door verdachte en mededaders

Op 9 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met mededaders betrokken was bij twee gewelddadige berovingen. De verdachte, geboren in 2003, heeft zich in een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan het onder valse voorwendselen benaderen van slachtoffers via een datingsite. De slachtoffers werden in de avonduren naar een onbekende locatie gelokt, waar zij met geweld en bedreiging, waaronder het gebruik van wapens, gedwongen werden hun persoonlijke bezittingen, zoals bankpassen en pincodes, af te geven. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigde, maar legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de verdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 257 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een maximale taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de feiten aanzienlijke schade hadden geleden. De rechtbank benadrukte de impact van de daden op de slachtoffers en de noodzaak van begeleiding om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Jeugd
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02/067528-21 + 02/225497-19 tul
vonnis van de meervoudige kamer van 9 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsvrouw: mr. C.R. Pirone, advocaat te Rijen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is met gesloten deuren inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 augustus 2021, waarbij de officier van justitie, waarbij de officier van justitie, mr. C.C. Brandwijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld. [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd, bijgestaan door mr. Van der Leij, advocaat te Oosterhout.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. (samen met anderen) [slachtoffer 1] heeft gedwongen zijn bankpassen, pincodes, telefoon en autosleutels af te geven door hem te bedreigen en geweld tegen hem te gebruiken;
2. ( samen met anderen) [slachtoffer 1] enige tijd tegen zijn wil heeft vastgehouden en ontvoerd;
3. ( samen met anderen) goederen en geld van [slachtoffer 1] en/of de bank en winkels heeft gestolen.
4. ( samen met anderen) de persoonlijke spullen van [slachtoffer 2] heeft gestolen, waaronder zijn telefoon, horloge en portemonnee met inhoud, door hem te bedreigen en geweld tegen hem te gebruiken;
5. ( samen met anderen) [slachtoffer 2] enige tijd tegen zijn wil heeft vastgehouden en ontvoerd;
6. ( samen met anderen) een geldbedrag van € 32.620,00 van [slachtoffer 2] heeft gestolen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle tenlastegelegde feiten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de feiten 1 tot en met 3 heeft begaan tezamen en in vereniging met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij verwijst daarbij naar de aangifte van [slachtoffer 1] , de foto’s van het letsel, de foto van de dug-out, de bankafschriften van [slachtoffer 1] , de foto van de bankapplicatie van [slachtoffer 1] op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] en de historische verkeersgegevens met betrekking tot de telefoons van verdachte en de medeverdachten. Ook heeft verdachte bekend in aanwezigheid van het slachtoffer te zijn geweest. Dat aangever hem bij de fotoconfrontatie niet heeft herkend, doet daarom niet ter zake.
Dat verdachte de feiten 4 tot en met 6 tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte 3] heeft begaan, blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 2] , de foto’s van het letsel, de bankafschriften van [slachtoffer 2] , de foto van de bankapplicatie van [slachtoffer 2] op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] , de camerabeelden van de pinautomaat en de historische verkeersgegevens met betrekking tot de telefoons van verdachte en de medeverdachten.
Dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, volgt voor alle feiten uit de vaste werkwijze, waarbij voorafgaand aan de feiten voorbereidingen werden getroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair integrale vrijspraak voor de feiten 1 tot en met 3, omdat de bijdrage van verdachte van onvoldoende gewicht is om te kunnen spreken van medeplegen. Verdachte heeft bekend op de uitkijk te hebben gestaan, terwijl – naar later is gebleken – er met de pinpas van aangever werd gepind. De verklaring van verdachte is geloofwaardig, omdat deze aansluit bij de bewijsmiddelen in het dossier. Hoewel aangever heeft verklaard dat persoon 3, de bijrijder, eerder ook bij de feiten op het voetbalveld aanwezig was, kan dit niet kloppen omdat er een persoonswisseling heeft plaatsgevonden. Het is begrijpelijk dat aangever dit vanwege zijn situatie niet goed heeft waargenomen. Dit laatste vindt steun in het feit dat aangever verdachte niet heeft herkend bij de fotoconfrontatie.
Subsidiair voert de verdediging aan dat er onvoldoende bewijs voorhanden is voor het dreigen met het vuurwapen en het zetten van een mes op de keel van aangever, aangezien de aangifte op dat punt niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Ook van de feiten 4 tot en met 6 moet verdachte worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Behalve zendmastgegevens waaruit blijkt dat de telefoon van verdachte in de buurt van de plaats delict is geweest, is er namelijk geen bewijs voorhanden. Bovendien heeft verdachte op dit punt een verklaring gegeven, die verifieerbaar is. De politie heeft dit echter nagelaten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1, 2 en 3
Betrouwbaarheid verklaring aangever
Hoewel aangever in eerste instantie in strijd met de waarheid heeft verklaard dat er aan de aangegeven strafbare feiten een daadwerkelijke en leuke date met een vrouw was voorafgegaan, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding te twijfelen aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring als het gaat over die strafbare feiten zelf. Ten eerste heeft aangever naar het oordeel van de rechtbank een plausibele verklaring gegeven waarom hij niet naar waarheid heeft verklaard over het doorgaan van de online date, namelijk een gevoel van schaamte. Daarnaast vindt zijn verklaring over de aangegeven strafbare feiten steun in meerdere bewijsmiddelen.
Dit laatste geldt niet voor het aangegeven dreigen met een vuurwapen en het tegen zijn keel houden van een mes. De geneeskundige verklaring over de bij aangever geconstateerde steekverwonding in de rechter knie ondersteunt echter het gebruik van een mes. Tot slot past het aangegeven dreigen met (een op) een vuurwapen gelijkend voorwerp zeer goed bij de geweldshandelingen en bedreigingen waarvoor wel steunbewijs is. Bovendien hoeft niet ieder onderdeel van de tenlastelegging te worden gedekt door meerdere bewijsmiddelen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de aangifte van [slachtoffer 1] betrouwbaar, waardoor zij deze volgt.
De strafbare feiten
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat aangever op de avond van 28 november 2020 en in de nacht van 29 november 2020 slachtoffer is geworden van een gewelddadige beroving, waarbij drie daders zijn betrokken, die hij consequent man 1, 2 en 3 noemt. Aangever is onder meer geschopt en geslagen, met een vuurwapen en een mes bedreigd en met een mes in zijn rechter bovenbeen gestoken. Daarbij is hij urenlang tegen zijn wil vastgehouden en is er, nadat hij onder dwang zijn telefoon, autosleutels en twee bankpassen en bijbehorende pincodes heeft moeten afgeven, € 1.000,- van zijn bankrekening opgenomen en zijn er online goederen, te weten een jas, drie paar schoenen, drie trainingspakken en eten, besteld via zijn telefoon en betaald via zijn bankapplicatie op zijn telefoon. Ook zijn er bij twee tankstations sigaretten en Paysafe kaarten met zijn pinpas betaald.
Uit de aangifte blijkt dat man 1, 2 en 3 in het begin gezamenlijk geweld hebben gebruikt tegen aangever door hem te schoppen en te slaan en dat man 1 zelfs nog verder is gegaan. Daar waren man 2 en 3 echter gewoon bij en zij hebben daarvan op geen enkele wijze afstand genomen. Integendeel, nadat aangever door man 1 met een mes in zijn bovenbeen was gestoken, heeft een van de andere twee een sok van aangever uitgedaan. Daarop kon man 1 zijn mes op een teen van aangever zetten en dreigen die eraf te snijden, waarop aangever alsnog onder andere zijn bankpasjes en pincodes gaf.
Aangever heeft over zijn komst naar Tilburg later aanvullend verklaard dat hij naar Tilburg was gelokt via een zogenaamde internetdate met ene “ [naam 1] ”. Hij heeft haar aanwijzingen gevolgd door naar de Matterhornstraat te rijden en daar de straat door te lopen en door een hek rechtsaf richting voetbalvelden te gaan. Daar werd aangever, naar toen bleek, opgewacht door man 1, 2 en 3 om slachtoffer te worden van hun drie strafbare feiten. Die internetval en de blijkbaar moeiteloze en vanzelfsprekende gezamenlijke uitvoering van de strafbare feiten die daarop volgde, past bij een tussen man 1, 2 en 3 vooraf afgestemde aanpak.
Gelet op het bovenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen man 1, 2 en 3. Zij zijn ieder voor zich aan te merken als medepleger van de drie strafbare feiten. Van betrokkenheid van anderen dan man 1, 2 en 3 bij de strafbare feiten tegen [slachtoffer 1] is niet gebleken.
Rest de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte één van die drie mannen is en zo ja, wie van de drie. De rechtbank is van oordeel dat dat beide kan worden bewezen. Ook de identiteit van zijn twee medeplegers kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Man 1, 2 en 3
Op grond van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat man 1 medeverdachte [medeverdachte 2] is, man 2 medeverdachte [verdachte] en man 3 verdachte. De rechtbank zal hieronder per “man” uiteenzetten hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Man 1: medeverdachte [medeverdachte 2]
Dat [medeverdachte 2] man 1 is geweest, leidt de rechtbank af uit onderstaande vaststellingen in onderlinge samenhang bezien. Man 1 is volgens aangever degene die het meest vergaande geweld heeft gebruikt tegen hem en een donkere jas droeg met een capuchon met rood aan de binnenkant.
1: Signalement: donkere capuchon met rode binnenkant
Hoewel aangever vrij algemene signalementen heeft gegeven van de drie vermeende daders, heeft hij ten aanzien van man 1 één specifiek detail benoemd, namelijk dat deze man een donkere jas droeg met een capuchon met rood aan de binnenkant.
Vrij kort nadat aangever op 29 november 2020 zijn telefoon heeft teruggekregen en alleen is achtergelaten, zijn met zijn pinpas omstreeks 01:39 uur sigaretten gekocht bij het [naam 2] aan de Ringbaan-West te Tilburg. Op de bijbehorende camerabeelden is als klant/koper een man te zien die past binnen de hiervoor genoemde specifieke beschrijving. Die man draagt namelijk een donkere jas met donkere capuchon, maar heeft daaronder blijkbaar een rood jack of vest met rode capuchon aan. Op het moment dat hij het [naam 2] binnen gaat, heeft hij alleen die rode capuchon over zijn hoofd. Als hij echter ook de capuchon van zijn donkere jas zou opzetten over die rode capuchon, ziet dat er voor een derde - zoals aangever - uit als een donkere jas met capuchon met rood aan de binnenkant.
Op een van de stills van de camerabeelden in het dossier is vervolgens te zien hoe de kassamedewerker deze man een zogenaamde “boks” geeft. Hoewel de betreffende kassamedewerker bij de politie als getuige heeft verklaard niet te weten wie hij die box gaf, is uit een tapgesprek gebleken dat deze kassamedewerker voornoemde persoon herkent als “ [medeverdachte 2] ”. [medeverdachte 2] is ook de voornaam van [medeverdachte 2] . Bij hem is bovendien in een inbouwkast van zijn kamer een rood vest met capuchon aangetroffen.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij dit kledingstuk nooit heeft aangehad en dat dit niet van hem is. Zijn verklaring dat hij dat vest nooit heeft aangehad, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde, mede gezien de hierna volgende vaststellingen.
Uit de resultaten van het NFI-onderzoek concludeert de rechtbank dat zowel de binnenzijde van een manchet als de binnenzijde van de kraag DNA bevatten van [medeverdachte 2] , waardoor verdachte dit rode vest dus wel moet hebben gedragen. Zijn verklaring dat dat rode vest van een vriend is en hij het nooit heeft gedragen schuift de rechtbank daarom als ongeloofwaardig terzijde.
2: Trainingspak [naam 3]
Het onder 1 genoemde rode vest is niet het enige opvallende kledingstuk dat tijdens de doorzoeking in de woning van [medeverdachte 2] is aangetroffen. Ook heeft de politie een trainingspak van het merk [naam 3] in maat S in de inbouwkast op zijn kamer gevonden. Dat trainingspak is zowel qua kleurstelling als maat identiek aan twee van de trainingspakken die nog tijdens de voortdurende vrijheidsberoving van aangever met zijn afgeperste telefoon zijn besteld op de webshop [website 1] .
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij dit trainingspak op 30 november of 1 december 2020 van een vriendin heeft gekregen. Het valt de rechtbank vervolgens allereerst op dat verdachte geen naam heeft willen noemen van deze vriendin om zijn verklaring te kunnen verifiëren. Daarnaast komt het de rechtbank té toevallig voor dat [medeverdachte 2] precies eenzelfde trainingspak heeft gekregen als is besteld met de telefoon van [slachtoffer 1] en dat ook nog een of twee dagen na die bestelling.
Daar komt bij dat in de linker zak van het jack van voornoemd trainingspak een label van UPS is aangetroffen op naam van [naam 4] en in de kamer van verdachte verpakkingsmateriaal op naam van [naam 5] . Dat komt overeen met de opgegeven namen bij de bestellingen die met de telefoon van [slachtoffer 1] zijn gedaan op de webshop [website 2] en [website 1] , terwijl [medeverdachte 2] niet kan verklaren hoe dit label en het verpakkingsmateriaal daar terecht is gekomen.
Gelet op het vorenstaande schuift de rechtbank ook de verklaring van [medeverdachte 2] dat het bij hem aangetroffen trainingspak van [naam 3] maat S een cadeau is als ongeloofwaardig terzijde en concludeert dat het een van de trainingspakken is die met de afgeperste telefoon van [slachtoffer 1] online zijn besteld.
3: Adres- en telefoongegevens bestellingen
Tot slot is gebleken dat bij de online bestellingen met de telefoon van aangever bij [website 2] , [website 1] en [website 3] als afleveradres het toenmalige adres van [medeverdachte 2] , te weten de [adres 2] , en als telefoonnummer het destijds bij hem in gebruik zijnde mobiele telefoonnummer, te weten [telefoonnummer 1] , zijn opgegeven. Deze bestellingen hebben allemaal gedurende de vrijheidsberoving van aangever plaatsgevonden. Dat toen buiten aanwezigheid van [medeverdachte 2] een ander zijn adres- en telefoongegevens heeft ingevoerd, is niet aannemelijk geworden. Temeer omdat aangever heeft verklaard dat - toen ze waren gestopt in een woonwijk - man 1 en man 2 samen voorin de auto zaten en het voortouw namen de bestellingen te plaatsen. De rechtbank concludeert daarom dat het [medeverdachte 2] is geweest die samen met man 2 zijn eigen persoonsgegevens heeft gebruikt bij het doen van de online bestellingen met de telefoon van [slachtoffer 1] .
Wat de bestellingen betreft zijn er tot slot op een Apple Iphone 6 die in de woning van [medeverdachte 2] is aangetroffen e-mailberichten met betrekking tot al deze bestellingen aangetroffen.
Man 2: verdachte
Dat verdachte man 2 is geweest, leidt de rechtbank af uit onderstaande vaststellingen in onderlinge samenhang bezien. Man 2 is degene die volgens aangever alleen met de auto van aangever langere tijd is weggeweest om te pinnen, nadat aangever door het geweld van de drie mannen zijn bankpasjes, pincodes, telefoon en autosleutels had afgegeven.
1. Verklaring verdachte: beperkte rol ongeloofwaardig
Verdachte heeft zich na zijn aanhouding op 9 maart 2021 steeds op zijn zwijgrecht beroepen. Pas na ontvangst van het einddossier heeft hij op 22 juni 2021 een inhoudelijke verklaring afgelegd, waarin hij zichzelf een beperkte rol in de verweten feiten toebedeelt. Hij is op 28 november 2020 op Snapchatverzoek van een derde naar een locatie in Tilburg Zuid gegaan en daar als bijrijder ingestapt bij een ander dan degene die hem het bericht had gestuurd. Ze zijn met zijn tweeën naar Goirle gereden waar hij op de uitkijk moest staan. Daar heeft zijn telefoon aangestraald. Toen zijn ze nog ergens anders naar toegereden, waar hij weer op de uitkijk moest staan, maar daar lukte het pinnen niet. Toen zijn ze teruggereden naar de plek waarvan hij uit het dossier weet dat aangever daar is mishandeld. Na ongeveer 10 minuten wachten stapten daar een hem onbekende man in en een andere jongen. De onbekende man was bebloed in zijn gezicht. Toen zijn ze met zijn vieren gaan rijden, waarbij verdachte op enig moment nog ongeveer een half uur buiten de auto moest wachten. Daarna is hij teruggebracht naar zijn eigen buurt.
Deze verklaring heeft verdachte op zitting herhaald en op vragen van de rechtbank gedetailleerder ingevuld. Hij heeft nader toegelicht dat hij via Snapchat een bericht kreeg met de vraag of hij snel gelde wilde verdienen, dat hij op dat aanbod inging en dat hij vervolgens een locatie kreeg toegestuurd in de omgeving van de voetbalvelden aan de Matterhornstraat. Daar heeft hij 45 minuten gewacht zonder dat hij nader heeft of werd geïnformeerd, waarna hij als bijrijder in een auto is ingestapt bij een andere persoon dan degene die hem voornoemd bericht heeft toegestuurd. Hierna heeft verdachte opnieuw 30 minuten gewacht in de auto en toen de bestuurder van de auto terugkwam, stelde verdachte de vraag of het was gelukt, terwijl hij niet wist wat die persoon was gaan doen.
Uit de aangifte blijkt echter dat er geen wisseling van personen heeft plaatsgevonden en dat aangever op geen enkel moment met één man bij (de) twee andere mannen is ingestapt. De drie personen die aangever bij het voetbalveld bij de Matterhornstraat te Tilburg hebben aangevallen, zijn naar zijn zeggen dezelfde drie personen die later lange tijd bij hem in de auto zaten. Toen hij door het geweld onder andere zijn bankpas en pincode had afgegeven en man 2 wegreed om te pinnen, zijn man 1 én man 3 - dus twee mannen - bij hem gebleven. Toen man 2 terugkwam hebben de drie mannen nog een hele tijd gepraat, omdat ze niet meer konden pinnen. Ondertussen mocht aangever in een dug-out gaan zitten. Daarna zijn ze met zijn vieren naar zijn auto gegaan en met zijn vieren ingestapt en weggereden.
De rechtbank acht de beperkte rol die verdachte zichzelf geeft in zijn bekennende verklaring dan ook volstrekt ongeloofwaardig, maar gebruikt een ander deel van die verklaring wel voor het bewijs. Namelijk dat deel waarin hij - zakelijk weergegeven - verklaart dat hij op 28 november 2020 met een auto in onder andere Goirle is geweest, waarna hij met twee anderen en een onbekende man met een bebloed gezicht in die auto heeft gezeten. Daarbij reden ze weg vanaf de plek waar aangever volgens het strafdossier is mishandeld.
2: Mastgegevens telefoon
De analyse van de historische gegevens van het destijds bij verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer [telefoonnummer 2] heeft uitgewezen dat voornoemd telefoonnummer op 28 november 2020 om 21:09:39 uur en 21:46:20 uur de telecommast aan de [adres 3] en de [adres 4] in Goirle aanstraalde. Deze eerst genoemde straat valt binnen het zendbereik van de telecommast van de pinautomaat aan het [adres 5] te Goirle, waar om 21:40 en 21:41 uur met de pinpas van aangever twee keer € 500,- werd gepind.
Verder blijkt uit er van voornoemd telefoonnummer op 29 november 2020 om 01:36:30 uur een inkomende gespreksregistratie plaatsvond, waarbij als startlocatie de telecommast aan de [adres 6] te Tilburg werd geregistreerd. Het [naam 2] aan de Ringbaan-West te Tilburg valt binnen het zendbereik van deze telecommast. Nadat aangever zijn telefoon was teruggegeven en hij alleen werd achtergelaten vond hier rond 01:39 uur de eerder beschreven aankoop van sigaretten met de pinpas van aangever plaats door man 1, verdachte [medeverdachte 2] .
Man 3: medeverdachte [medeverdachte 1]
Dat medeverdachte [medeverdachte 1] man 3 is geweest, leidt de rechtbank af uit onderstaande vaststellingen in onderlinge samenhang bezien. Man 3 is volgens aangever duidelijk de kleinste van de drie.
1: Contacten in telefoon
Onder verdachte [medeverdachte 1] werd een iPhone XR in beslag genomen, waarvan de Apple ID geregistreerd stond met het account [accountnaam 1] . Het nummer in de telefoon, [telefoonnummer 3] , staat bij het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie geregistreerd op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] . In die telefoon zijn in ieder geval de contacten “ [contactnaam 1] ”en “ [contactnaam 2] aangetroffen die volgens de politiesystemen respectievelijk verdachte (man 2) en [medeverdachte 2] (man 1) betreffen.
2: Bekennende verklaring/telefoon [medeverdachte 1]
Nadat medeverdachte [medeverdachte 1] zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft hij op 20 juli 2021 een verklaring afgelegd, waarin hij bekent een beperkte rol te hebben gespeeld. Hij verklaart namelijk dat hij via snapchat was gevraagd naar een kunstgrasveld te komen waar hij twee vrienden bij een auto zag staan. Zij vroegen of hij geld wilde pinnen. Hij heeft zijn telefoon afgegeven, zodat de ene jongen die achterbleef op de locatie contact kon houden met hen en met de andere jongen is hij naar de pinautomaat in Goirle gereden. Een van de codes werkte niet, daarom is hij terug naar de auto gegaan. Daarna is hij teruggegaan naar de pinautomaat en werkte het wel. Daar heeft hij € 1000,- of € 2000,-gepind. Na het gelukte pinnen zijn ze nog naar een andere automaat gereden, maar onderweg is hij uitgestapt en naar huis gegaan.
Aangever heeft verklaard dat voor en na het wegrijden van man 2 de mannen 1 en 3 steeds bij hem zijn geweest. Hij verklaart niet dat er toen nog een vierde man is gekomen om een telefoon te brengen naar man 1 en/of 3. Dus ook niet de telefoon van [medeverdachte 1] .
De rechtbank stelt daarnaast vast dat [medeverdachte 1] pas een verklaring heeft afgelegd nadat hij kennis heeft kunnen nemen van het hele strafdossier inclusief de laatste verklaring van verdachte. Dan nog zijn hun laatste verklaringen innerlijk tegenstrijdig, nu zij beiden verklaren dat zij als enige bij één persoon in de auto zijn gestapt. Het is onmogelijk dat zij beiden als enige bijrijder bij een ander in de auto zijn ingestapt.
Ook stelt de rechtbank vast dat het nog later door [medeverdachte 1] ingebrachte stuk met betrekking tot de verklaring van zijn vader nauwelijks tot geen objectieve informatie bevat. De rechtbank acht het bovendien bijzonder dat de vader van verdachte zich maanden later nog twee tijdstippen van een alledaagse avond met alledaagse gebeurtenissen kan herinneren.
Gelet op het voorgaande schuift de rechtbank de laatste politieverklaring van [medeverdachte 1] als ongeloofwaardig terzijde en kan het hierna weer te geven gebruik van zijn telefoon als bewijsmiddel tegen hem worden gebruikt.
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] en die van de telefoon van verdachte blijkt dat de telefoon van [medeverdachte 1] op 28 november 2020 tussen 21:11 uur en 21:35 uur drie keer gebeld heeft naar de telefoon van verdachte.
3: Gebruik telefoon [medeverdachte 1]
In zijn aangifte heeft aangever ook verklaard dat man 1 bij een [naam 2] voor € 250,- Paysafe kaarten heeft gekocht. Dit blijkt het [naam 2] aan de Ringbaan Oost in Tilburg te zijn. Daarna heeft man 1 volgens aangever gebeld naar een ander [naam 2] om te vragen wat het maximum was dat je aan Paysafe kaarten kon halen. Ze zaten toen met zijn vieren in de auto van aangever. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat daarmee op 29 november 2020 tussen 00:25 uur en 00:27 uur twee keer uitgaand is gebeld naar het [naam 2] Ringbaan West. Die gesprekken hadden een duur van 18 en 78 seconden.
De rechtbank concludeert dat als man 1 ( [medeverdachte 2] ) toen gebruik heeft gemaakt van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] (man 3), dit dan in aanwezigheid van [medeverdachte 1] zelf moet zijn geweest. Dat aangever de door man 1, [medeverdachte 2] , gebruikte telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] ook bestempeld als “telefoon van man 1” doet daaraan niet af. Dat kan niet meer betekenen dan dat man 1 tijdens de strafbare feiten telkens als aangever het zag gebruik heeft gemaakt van die telefoon zonder dat aangever heeft gezien dat man 3 daarvoor zijn telefoon aan man 1 heeft gegeven.
Op de iPhone XR van [medeverdachte 1] is ook een foto aangetroffen van de bankapplicatie van aangever. Deze foto is op 29 november 2020 om 01:24:14 uur gemaakt. Dit past in de aangifte van aangever dat één van de daders na afloop van de feiten, vlak voordat zij hem in zijn auto achterlieten, een foto maakte van zijn persoonlijke gegevens in de bankapplicatie op zijn telefoon. Uit onderzoek aan de telefoon van aangever blijkt dat hij om 01:28:43 uur het telefoonnummer heeft gebeld, dat in zijn telefoon staat opgeslagen als contactpersoon met de naam “ [contactnaam 3] ”. Het tijdstip waarop de foto van de bankapplicatie is genomen is inderdaad gelegen vlak voor het achterlaten van aangever en het daarna bellen door aangever met thuis. Tot slot is op die Iphone XR van [medeverdachte 1] een video aangetroffen die nog kort daarvoor is gemaakt - om 01:27 uur - en waarop het slachtoffer gewond zichtbaar is.
Conclusie tenlastegelegde feiten verdachte
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte zich tezamen en in vereniging met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan afpersing van aangever [slachtoffer 1] , wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever [slachtoffer 1] en diefstal met gebruik van een valse sleutel van aangever [slachtoffer 1] . De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten 1 tot en met 3 daarom wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna weergegeven.
Nu de afgifte van de bankpassen, pincodes, telefoon en autosleutels al was voltooid op het moment dat de onder 1 laatstgenoemde gedragingen door verdachte en de mededaders werden verricht, zal de rechtbank verdachte ten aan van deze onderdelen van de tenlastelegging partieel vrijspreken.
Voortgezette handeling/eendaadse samenloop
Tot slot stelt de rechtbank vast dat de diefstal in vereniging met gebruik van een valse sleutel (feit 3) als een voortgezette handeling kan worden gezien van de afpersing (feit 1).
Daarnaast vormt een beperkt onderdeel van het feitencomplex van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2) een eendaadse samenloop met de afpersing (feit 1).
Feiten 4, 5 en 6
Aangever [slachtoffer 2] is op 3 december 2020 via een internetdate door ‘ [naam 6] ’ naar Tilburg gelokt. Als hij rond 20.30 uur zijn auto verlaat en op instructie van ‘ [naam 6] ’ door een poortje van een hek bij de voetbalvelden aan de Matterhornstraat loopt, komt er een groepje van vier personen op hem aflopen. Daarna vindt er een gewelddadige beroving van onder andere zijn twee bankpassen plaats en geeft de doodsbange aangever ook de bijbehorende pincodes. Van 20:30 uur tot 00:10 uur blijft aangever op de grond liggen, terwijl twee van de vier mannen bij hem blijven en de andere twee weggaan met zijn spullen en tussendoor ook terugkomen. Uiteindelijk staan de vier mannen en twee andere personen bij aangever. Hij krijgt dan zijn autosleutel en rijbewijs terug en moet nog tien minuten blijven liggen, waarna de zes mannen vertrekken.
Nadien blijkt uit het overzicht van de pintransacties met de bankpassen van aangever dat er vanaf 3 december 2020 om 21:13 uur tot en met 4 december 2020 om 00:18 uur in totaal 19 geldopnames zijn gedaan bij de geldautomaat aan het Kloosterplein in Goirle. Daarbij wordt steeds € 2.000,00 opgenomen. Het gaat overwegend om setjes van meerdere opnames achter elkaar met meestal maar een minuut verschil. In totaal blijkt er € 32.520,00 van beide bankrekeningen van verdachte te zijn gepind.
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , dat in gebruik is bij verdachte, blijkt dat het telecomverkeer op 3 december 2020 om 21:10:23 uur, 22:58:52 uur en 23:01:23 uur werd geregistreerd door de telecommast aan de [adres 3] in Goirle. Uit een tems-meting is gebleken dat de geldautomaat aan het Kloosterplein in Goirle binnen het zendbereik van deze telecommast valt. Verder volgt uit de historische verkeersgegevens dat het telecomverkeer op 3 december 2020 om 20:46 uur en 23:40 uur plaatsvond via de zendmast aan de [adres 7] te Tilburg. Deze locatie waar aangever [slachtoffer 2] is vastgehouden, te weten het voetbalveld aan de Matterhornstraat te Tilburg, valt binnen het zendbereik van laatstgenoemde zendmast.
Verder zijn er op de telefoon van verdachte meerdere screenshots (hierna tevens: afbeeldingen/foto’s) aangetroffen van pinpassen met daarop de naam [slachtoffer 2] .
De vraag is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte één van de zes mannen is, die betrokkenheid hebben bij de beroving van [slachtoffer 2] . De rechtbank is van oordeel dat dit kan. Zij zal hieronder uiteenzetten hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
1. Verklaring verdachte omtrent mastgegevens: alibi ongeloofwaardig
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de reden waarom zijn telefoon op 3 december 2020 een telecommast in de omgeving van de pinautomaat in de Kloosterstraat te Goirle heeft aangestraald, is dat hij toen bij [naam 7] was, een vriend die vlakbij deze pinautomaat woonachtig is. Ter zitting heeft verdachte volhard in deze verklaring en toegelicht dat hij het adres van [naam 7] niet weet, maar dat hij op een afstand van
100 meter schuin tegenover de pinautomaat in een rijtjeshuis woont. Hij heeft aangevuld dat hij al enkele jaren met [naam 7] afspreekt en dat hij al vaker – ook overdag in daglicht – bij de woning van [naam 7] was geweest.
De raadsvrouw heeft de rechtbank erop gewezen dat door de politie geen nader onderzoek is gedaan om de verklaring van verdachte te verifiëren. De rechtbank heeft verdachte daarvoor in de gelegenheid gesteld ter zitting door hem via Google Maps virtueel mee te nemen naar de betreffende geldautomaat van de bank aan het Kloosterplein in Goirle. Weliswaar is de bank gevestigd aan het [adres 5] , maar bevindt deze pinautomaat zich ter hoogte van de [adres 8] . De rechtbank stelt vast dat verdachte ter zitting in het geheel niet in staat bleek om aan te wijzen of aan te geven waar of in welke richting deze [naam 7] woonachtig zou zijn. Ook bij een virtuele wandeling richting de in de buurt liggende rijtjeshuizen kon verdachte niets verklaren over de woning van [naam 7] .
Bovendien heeft verdachte bij de politie over zijn tijdstip van vertrek bij [naam 7] verklaard dat dit ongeveer 01:30/02:00 uur is geweest. Ter zitting verklaarde verdachte dat dit in ieder geval na 00:00 uur was. Toen verdachte ter zitting werd geconfronteerd met het feit dat zijn telefoon om 23:40 uur een zendmast in de omgeving van de plaats delict (Matterhornstraat) in Tilburg heeft aangestraald, heeft verdachte gezegd dat het ook nog eerder kan zijn geweest dat hij die avond terug naar huis in Tilburg is gegaan.
Nu verdachte pas in een laat stadium, na aantoonbare zorgvuldige bestudering van het dossier, bij de politie een verklaring heeft afgelegd en dus alle tijd heeft gehad om na te denken over wat hij wel en niet zou verklaren, vindt de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte zich in dit soort specifieke details over het tijdstip van vertrek zou hebben vergist. Na confrontatie met belastend onderzoeksmateriaal geeft verdachte weer “een draai aan zijn verklaring”, terwijl dat – ter zitting weer twee maanden verder - zonder nadere uitleg die ontbreekt niet in de rede ligt. Daarbij telt de rechtbank op dat verdachte bij de politie niet in staat was om nadere gegevens van [naam 7] te verstrekken, en op zitting niet in staat was om zijn gestelde alibi enige kracht bij te zetten door diens woning aan te wijzen. Alles tezamen maakt dat de rechtbank zijn verklaring als het gaat over zijn alibi, als ongeloofwaardig ter zijde schuift.
2. De afbeeldingen op de telefoon van verdachte
Over de afbeeldingen van de pinpassen van aangever [slachtoffer 2] die op zijn telefoon stonden, heeft verdachte reeds bij de politie verklaard dat deze naar hem zijn doorgestuurd via een Telegram groep, die bestaat uit een stuk of tien leden. Ter zitting heeft verdachte bevestigd dat het vreemd is dat er foto’s van financiële gegevens van niet-leden via deze groepsapp worden verspreid.
De rechtbank stelt verder vast dat het vreemd is dat verdachte direct bij de politie heeft verklaard dat hij de foto’s doorgestuurd heeft gekregen via Telegram en dat hij dus kennelijk wist welke foto’s op zijn telefoon door de politie werden bedoeld. Ter zitting heeft verdachte daarentegen verklaard de foto’s nooit te hebben gezien. Ook kon hij niet uitleggen waarom hij bij de politie direct wist dat het de desbetreffende Telegram groepsapp moet zijn geweest, waarin deze foto’s zijn gedeeld.
Gezien deze tegenstrijdigheden en hiaten, schuift de rechtbank zijn verklaring dat hij de foto’s van de bankgegevens van aangever niet eerder heeft gezien als ongeloofwaardig ter zijde. Het feit dat zijn telefoon foto’s van de bankpassen van aangever bevat, sluit bovendien aan bij de verklaring van aangever. Hij heeft verklaard dat door de daders foto’s zijn gemaakt van zijn bankpassen.
3. Link feiten 1, 2 en 3: dezelfde modus operandi
De rechtbank stelt vast dat de modus operandi bij de feiten 1, 2 en 3 precies overeenkomt met die van de feiten 4, 5 en 6. Het ging namelijk in beide gevallen om een vooropgezet plan, waarbij door een valse online afspraak via een datingapp met een vrouw, de slachtoffers zijn gevraagd naar het adres [adres 9] in Tilburg te komen. Vervolgens werd er vrijwel meteen geweld toegepast op de slachtoffers om hun bankpassen en pincodes te kunnen bemachtigen. In beide gevallen werd er vervolgens met de auto van het slachtoffer naar de pinautomaat van de [naam 8] aan het [adres 5] in Goirle gereden, waar met behulp van de bankpassen en pincodes van de slachtoffers geld van de bankrekeningen werd opgenomen. De rechtbank heeft hiervoor benoemd welke rol verdachte bij de feiten 1, 2 en 3 heeft gespeeld.
De rechtbank stelt dus ook voor de feiten 4, 5 en 6 vast dat de internetval en de blijkbaar moeiteloze en vanzelfsprekende gezamenlijke uitvoering van de strafbare feiten die daarop volgde, past bij een tussen de daders vooraf afgestemde aanpak.
Conclusie tenlastegelegde feiten verdachte
Gelet op al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte ook bij de feiten 4, 5 en 6 een wezenlijke rol heeft gehad en dat daarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeplegers.
De rechtbank zal verdachte daarom eveneens veroordelen voor de feiten 4, 5 en 6.
Voortgezette handeling/eendaadse samenloop
Tot slot stelt de rechtbank vast dat de diefstal in vereniging met gebruik van een valse sleutel (feit 3) als een voortgezette handeling kan worden gezien van de diefstal in vereniging met gebruik van geweld en dreiging van gebruik van geweld (feit 1).
Daarnaast vormt een beperkt onderdeel van het feitencomplex van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2) een eendaadse samenloop met de diefstal in vereniging met gebruik van geweld en dreiging van gebruik van geweld (feit 1).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 28 november 2020 tot en met 29 november 2020 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van bankpassen en pincodes en een telefoon en autosleutels,
dieaan die [slachtoffer 1] toebehoorde
n, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededaders
-die [slachtoffer 1] in zijn nek gesprongen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val kwam en
-die [slachtoffer 1] meermalen tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam geschopt en geslagen en
-een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 1] gezet en
-die [slachtoffer 1] onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen naar een voetbalveld te lopen en een mes op de keel van die [slachtoffer 1] gezet en
-met een mes in het bovenbeen van die [slachtoffer 1] gestoken en
-de schoenen en de sokken van die [slachtoffer 1] uitgetrokken en daarbij die [slachtoffer 1] dreigend toegevoegd: "Als je het nu niet geeft, dan snijden we je tenen eraf" en daarbij het mes tegen de tenen van die [slachtoffer 1] gehouden en
-die [slachtoffer 1] wederom tegen zijn lichaam geslagen en geschopt;
2.
in de periode van 28 november 2020 tot en met 29 november 2020 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededaders, een vuurwapen, op het hoofd van die [slachtoffer 1] gezet en vervolgens gedwongen naar een voetbalveld te lopen en aldaar te verblijven en die [slachtoffer 1] een mes op zijn keel gehouden en vervolgens gedwongen in zijn, [slachtoffer 1] 's, driedeursauto op de achterbank plaats te nemen en vervolgens met die [slachtoffer 1] rondgereden;
3.
in de periode van 28 november 2020 tot en met 29 november 2020 te Goirle en/of te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, te weten:
-een bedrag van 1000 Euro en
-54
9,
68
Euroen
-2204 Euro en
-111,25 Euro en
-126 Euro en 250 Euro
heeft weggenomen, telkens enig goed, toebehorende aan [slachtoffer 1] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten: de bankpassen en de pincodes van [slachtoffer 1] .
4.
in de periode van 3 december 2020 tot en met 4 december 2020 te Tilburg
tezamen en in vereniging met anderen, een telefoon (Iphone 12 pro) en een horloge (Tissot) en een portemonnee (inhoudende onder meer een of meer bankpassen en 150 Euro) en pincodes en inloggegevens van een bankapplicatie,
dieaan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde
n, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededaders
-die [slachtoffer 2] vastgepakt en
-die [slachtoffer 2] tegen zijn oog/hoofd geslagen, ten gevolge waarvan hij ten val kwam en
-die [slachtoffer 2] meermalen tegen zijn hoofd en zijn lichaam geslagen en geschopt en
-een nekklem bij die [slachtoffer 2] aangelegd, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] geen adem kreeg en
-een klauwhamer aan die [slachtoffer 2] getoond en
-die [slachtoffer 2] gedreigd dat er messen zouden zijn en
-foto's gemaakt van die [slachtoffer 2] en van bankpassen uit de portemonnee van die [slachtoffer 2] en van het rekeningoverzicht van die [slachtoffer 2] en
-die [slachtoffer 2] dreigend -zakelijk weergegeven- toegevoegd dat als hij, [slachtoffer 2] , naar de politie zou gaan of aangifte zou dan, ze zijn gegevens hadden en hem zouden vinden;
5.
in de periode van 3 december 2020 tot en met 4 december 2020 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededaders
-die [slachtoffer 2] naar een voetbalveld laten komen en
-die [slachtoffer 2] tegen zijn hoofd geslagen, ten gevolge waarvan hij ten val kwam en
-die [slachtoffer 2] met geweld en onder bedreiging van geweld tegen de grond gehouden;
6.
in of de periode van 3 december 2020 tot en met 4 december te Goirle
tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van totaal 32.
520,00Euro, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2]
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten bankpassen met bijbehorende pincodes en de inloggegevens van een bankapplicatie van [slachtoffer 2] .
Door een kennelijke omissie in de tenlastelegging is onder 3, tweede gedachtestreepje, het woord “Euro” weggevallen. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Ook is onder 3 bij het tweede gedachtestreepje sprake van een kennelijke verschrijving, waar € 543,58 staat vermeld in plaats van de € 549,68 die volgens de bankafschriften is afgeschreven, en onder 6 is € 32.620,00 opgenomen in plaats van de
€ 31.520,- die uit de bankafschriften blijkt. De rechtbank heeft beide verschrijvingen hersteld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van
12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daaraan verzoekt zij de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Zij heeft bij de formulering van haar eis rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact hiervan op de slachtoffers, de geldende richtlijnen voor strafvordering van het Openbaar Ministerie voor woningovervallen en de leeftijd, proceshouding en het strafblad van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt, indien een veroordeling mocht volgen, de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de psycholoog te volgen en een werkstraf en deels voorwaardelijke jeugddetentie aan hem op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel hooguit gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. Daarbij wordt ook verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders in een tijdsbestek van enkele dagen schuldig gemaakt aan een tweetal meedogenloze en gewelddadige berovingen, waarbij zij geraffineerd te werk zijn gegaan. In beide gevallen hebben zij het slachtoffer allereerst onder een valse naam en valse voorwendselen via een datingsite benaderd. Vervolgens hebben zij de slachtoffers in de (donkere) avonduren naar een voor hen onbekende plek gelokt, waar zij hen hebben aangevallen en op brute wijze geweld op hen hebben uitgeoefend om hen te dwingen mee te werken en hun persoonlijke spullen, waaronder hun pinpassen en pincodes, af te geven. Zo hebben zij de slachtoffers geslagen en geschopt en bedreigd met het gebruik van wapens. Eén van de slachtoffer is zelfs een vuurwapen op het hoofd van gezet, een mes op de keel gezet en met een mes in het been gestoken.
Hierna hebben zij de slachtoffers grote geldbedragen afhandig gemaakt door met hun pinpassen te gaan pinnen en/of goederen te kopen. Tot slot hebben verdachte en zijn mededaders na afloop van de berovingen de slachtoffers bedreigd en hun bedreiging kracht bijgezet door foto’s van de persoonlijke gegevens van de bankapplicaties op hun telefoons te maken.
Verdachte en zijn mededaders hebben grote gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de slachtoffers en een ernstige inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Verdachte en zijn mededaders waren slechts uit op eigen geldelijk gewin en hebben zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevolgen van hun daden voor de slachtoffers. Uit de aangifte en de bijlagen bij de schadevorderingen van beide slachtoffers blijkt dat zij als gevolg van de feiten pijn en letsel hebben opgelopen en dat hen enorme angst is aangejaagd, waar zij nog steeds last van ondervinden.
Gelet op het gemak en de vanzelfsprekendheid waarmee de berovingen gepaard gingen, acht de rechtbank het haast onvoorstelbaar dat dit de eerste keren zijn geweest dat verdachte en zijn mededaders hier samen uitvoering aan hebben gegeven. De rechtbank vindt dit zeer zorgelijk.
Persoonlijke omstandigheden verdachte
Uit de Pro Justitia rapportage d.d. 5 augustus 2021, die door GZ-psycholoog Sahtoe is opgesteld, volgt dat er bij verdachte geen stoornis is vastgesteld. Ook is er sprake van voldoende beschermende factoren. Verdachte gaat echter om met antisociale jongeren, waardoor hij het risico loopt verkeerde keuzes te maken en betrokken te raken bij andermans problemen. Hoewel verdachte inziet dat bepaald gedrag ontoelaatbaar is, beschikt hij in zulke situaties over onvoldoende adequaat probleemoplossend vermogen. Het is daarom van belang dat er voldoende toezicht worden geboden aan betrokkene. Om recidive te voorkomen wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan als bijzondere voorwaarde begeleiding door te reclassering te verbinden.
Uit het over verdachte opgestelde rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d.
19 augustus 2021 blijkt dat er op de leefgebieden van verdachte geen zorgen zijn. Het feit dat hij desondanks betrokkenheid heeft bij de feiten wordt als zeer zorgelijk beschouwd. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Vanwege de ernst van de feiten en het feit dat verdachte is gerecidiveerd binnen zijn proeftijd wordt een voorwaardelijke jeugddetentie in combinatie met een werkstraf passend geacht. Het is van belang dat verdachte wordt begeleid door de jeugdreclassering, zodat hij tot een dieper inzicht kan komen van zijn handelen.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de feiten tweemaal eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten. Er is daarom sprake van relevante recidive. Bovendien liep verdachte ten tijde van het begaan van de feiten in een proeftijd. De rechtbank leidt hieruit af dat de aan hem opgelegde voorwaardelijke straf hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Ook deze omstandigheid neemt de rechtbank mee bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf.
Jeugddetentie
Gelet op de aard en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval een onvoorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd. Daarnaast volgt de rechtbank de geadviseerde voorwaardelijke jeugddetentie. Voor wat betreft de duur houdt de rechtbank rekening met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Het is slechts de leeftijd van verdachte (ten tijde van de feiten 17 jaar) die maakt dat verdachte volgens een ander kader (jeugdrecht) wordt gestraft, waardoor hij een aanzienlijk lagere straf krijgt opgelegd dan de straffen die voor de feiten 1-3 aan zijn mededaders zijn opgelegd. De rol van verdachte is echter niet minder kwalijk en bovendien heeft verdachte zich niet eenmaal maar tweemaal schuldig gemaakt aan een gruwelijke beroving. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn (volle) rol in de strafbare feiten. De rechtbank acht de houding van verdachte en de medeverdachten richting het slachtoffer respectloos en neemt deze omstandigheid bij de strafoplegging in strafverzwarende zin mee. Ook het feit dat verdachte en zijn mededaders de slachtoffers uren van hun vrijheid hebben beroofd acht de rechtbank bijzonder kwalijk en strafverhogend.
Conclusie
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de maximale werkstraf van 240 uren en een jeugddetentie van 257 dagen, waarvan 180 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is. Zij zal aan het voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarde reclasseringsbegeleiding verbinden.
Nu verdachte het onvoorwaardelijk strafdeel reeds heeft uitgezeten, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 1](feiten 1 tot en met 3)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 26.843,64, bestaande uit € 11.843,64 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade,
voor d
etenlastegelegde feiten 1 tot en met 3.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de daardoor ontstane schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
-
Kleding en schoenen
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding voor materiële schade ten aanzien van de kleding en schoenen ad € 217,97 acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
-
Auto
[slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 4.418,- (aankoopbedrag minus verkoopopbrengst) aan kosten wegens de aanschaf van een andere auto. De gevorderde schade is betwist. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de intensiteit van het strafbare handelen dat heeft plaatsgevonden in de auto van [slachtoffer 1] , de bewezenverklaarde feiten hebben geleid tot onbruikbaarheid (voor [slachtoffer 1] ) van de auto. Weliswaar was het voor [slachtoffer 1] praktisch mogelijk om de auto te blijven gebruiken maar kon dat, mede gegeven zijn onderbouwing, niet van hem worden verlangd. Anders dan [slachtoffer 1] is de rechtbank van oordeel dat de toe te wijzen vergoeding niet hoger kan zijn dan de dagwaarde van de auto minus de verkoopopbrengst. Na raadpleging van openbare bronnen op internet vindt de rechtbank een dagwaarde van de auto van € 1.400,-- op 28 november 2020 redelijk. Dit bedrag minus de verkoopopbrengst
(€ 432,--) levert een toe te wijzen bedrag van € 968,-- op.
-
Abonnementskosten telefoon
De benadeelde vordert de abonnementskosten van zijn telefoon over de maand december 2020 ad € 47,-, omdat hij als gevolg van onderzoek door de politie aan zijn telefoon hiervan geen gebruik heeft kunnen maken terwijl hij wel deze kosten heeft gemaakt. Door de verdediging is op dit punt verweer gevoerd.
In tegenstelling tot de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat deze kosten in voldoende rechtstreeks verband staan met de bewezenverklaarde feiten en met stukken onderbouwd zijn, waardoor de rechtbank de vordering ten aanzien van deze schade zal toewijzen.
-
Kosten verblijf ziekenhuis, kosten vervoer behandelend sector en parkeerkosten behandeld sector
De benadeelde vordert de kosten voor het verblijf in het ziekenhuis ad € 79,73, de kosten voor het vervoer naar de behandelend sector ad € 102,95 en de parkeerkosten bij de behandelend sector ad € 19,50. Door de verdediging is op dit punt verweer gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bijlagen in totaliteit blijkt dat de benadeelde ziekenhuisbezoeken en overige afspraken heeft bijgewoond, waarvoor hij de kosten heeft gemaakt, zoals vermeld in deze bijlagen. Anders dan de verdediging stelt, is de rechtbank dus van oordeel dat de vordering op bovengenoemde punten voldoende is onderbouwd.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank wijst de vordering op dit punt dan ook toe.
-
Medische kosten
De benadeelde vordert diverse medische kosten ad € 650,24. Door de verdediging is op dit punt verweer gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten die zien op de aangeschafte pijnstillers en pleisters gelet op het bij de benadeelde vastgestelde letsel, waaronder een gebroken rib en een steekletsel in de knie, in voldoende rechtstreeks verband staan met de bewezenverklaarde feiten, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg hiervan is. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de kosten voor de psychische hulp voor vergoeding in aanmerking komen. Benadeelde heeft gemotiveerd gesteld waarom de psychische hulp via de GGZ hem niet zou baten wegens de lange wachtlijsten. Dat psychische hulp echter dringend nodig was is niet betwist. Het is dan ook niet alleen redelijk maar in feite zelfs schadebeperkend dat benadeelde zelf naar alternatieven heeft gezocht en daarbij op een andere psychosociaal therapeut is uitgekomen. De rechtbank wijst de vordering op dit punt daarom toe.
-
Verlies van zelfwerkzaamheid
De benadeelde vordert een bedrag van € 326,52 voor het verlies van zelfwerkzaamheid, waaraan kort gezegd ten grondslag ligt dat hij vanwege de overval niet kon klussen in zijn nieuwe woning. Daarbij is aangesloten bij de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid en ter onderbouwing is onder meer verwezen naar het zogeheten Dakar Rally arrest (ECLI:NL:HR:2005:AR6460). De verdediging betwist de gestelde schade.
De rechtbank stelt vast dat niet is gesteld of gebleken dat de benadeelde in dit verband (vergeefs) kosten heeft gemaakt. Er is dus geen sprake van vermogensschade. Dat is een wezenlijk verschil met het genoemde arrest waaruit volgt door wie en met welk doel kosten waren gemaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de schade op dit punt onvoldoende aannemelijk is gemaakt, terwijl nadere onderbouwing het strafproces onevenredig zou belasten. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering op dit punt.
-
Kosten verzorging/begeleiding
De benadeelde vordert een bedrag van € 2.670,- als kosten voor verzorging en begeleiding door de moeder en de broer van de benadeelde. De verdediging betwist de noodzaak van de geboden hulp.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gesteld en gebleken dat de moeder en/of de broer van de benadeelde als gevolg van de verzorging en begeleiding van benadeelde vermogensschade hebben geleden, zoals verlies van inkomsten, die kan worden aangemerkt als verplaatste schade zoals bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank is daarom van oordeel dat de schade op dit punt onvoldoende aannemelijk is gemaakt, waardoor zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering op dit punt.
-
Camera en geheugenkaart
De benadeelde vordert een bedrag van € 233,07,- voor de aanschaf van een camera en geheugenkaart, die hij na het voorval bij de woning van zijn ouders heeft opgehangen. De verdediging betwist een causaal verband met de feiten.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat, gelet op hetgeen de benadeelde is overkomen, de bedreigingen die na afloop aan hem zijn geuit en alle persoonlijke gegevens die verdachten [slachtoffer 1] hadden afgeperst, de schade met betrekking tot de aangeschafte camera en geheugenkaart voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde heeft deze kosten gemaakt als gevolg van de bewezenverklaarde feiten en deze zijn daarom redelijkerwijs toe te rekenen en het rechtstreekse gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
-
Extra bed
De benadeelde vordert een bedrag van € 1.075,45 voor de aanschaf van een extra bed, die hij in de woning van zijn ouders heeft neergezet om te allen tijde terug in zijn ouderlijk huis te kunnen slapen. De verdediging betwist een verband met de feiten alsook de noodzaak van de aanschaf.
Hoewel het in de gegeven omstandigheden voorstelbaar is dat [slachtoffer 1] zich onzeker voelde over de overstap naar zijn eigen woning, is de rechtbank van oordeel dat de vergoeding van het aangeschafte bed niet voor toewijzing in aanmerking komt. Een onzekere toekomstige omstandigheid als deze rechtvaardigt niet dat deze kosten voor vergoeding door verdachte in aanmerking komen, temeer nu niet is gebleken dat de benadeelde daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van het door hem aangeschafte extra bed in de woning van zijn ouders. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom op dit punt niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
-
Gemist woongenot
De benadeelde vordert een bedrag van 4x € 500,80 bestaande uit de hypotheeklasten van de maanden januari tot en met april 2021 en kosten ter zake van gemist woongenot. De verdediging betwist de gestelde schade.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de gevorderde hypotheeklasten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten zijn een gevolg van het feit dat de benadeelde een woning in eigendom heeft. Dat de benadeelde kosten heeft moeten maken voor tijdelijk vervangende huisvesting, omdat hij als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten niet alleen in zijn eigen woning kon verblijven, is niet gebleken. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering op dit punt.
-
Conclusie materiele schade:
In totaal zal de rechtbank een bedrag van (€ 217,- + € 986,- + € 47,- + € 79,73,- + € 102,95 + € 19,50 + € 650,24 + €233,07,- =) € 2.318,46 aan materiële schade toewijzen. De vordering van materiële schade zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade. Door de verdediging is op dit punt verweer over de hoogte gevoerd.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat geen enkele schadevergoeding het leed dat de benadeelde partij is aangedaan kan goedmaken, kijkt zij bij de beoordeling van deze schade naar de omstandigheden van het geval en de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken zijn toegewezen.
Gelet op de traumatische ervaring die de benadeelde heeft opgedaan als gevolg van het handelen van verdachte, waarbij een ernstige mate van geweld en dreiging richting hem is geuit en hij urenlang doodsangsten heeft uitgestaan, acht de rechtbank de gevorderde schadevergoeding voor de immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 8.000,-.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van de vordering aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze schade onvoldoende aannemelijk is geworden.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag, te weten
€ 10.318,46, bestaande uit € 2.318,46 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, met ingang van 2 januari 2021, omdat deze datum gemiddeld genomen op de helft van de schadeperiode ligt. Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[slachtoffer 2](feiten 4 tot en met 6)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade voor feiten 4 tot en met 6.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de daardoor ontstane schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het toegewezen bedrag van € 1.000,- met ingang van 4 december 2020, omdat de schade in de periode van 3 en 4 december 2020 is ontstaan. Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.Het beslag

De rechtbank stelt vast dat onder verdachte twee kledingstukken met goednummers G652623 en G653739 in beslag zijn genomen, welke goederen op de beslaglijst d.d. 27 juli 2021 staan vermeld. De rechtbank zal de teruggave gelasten van deze kledingstukken aan verdachte, aangezien deze goederen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.
Daarnaast is ter zitting gebleken dat er nog een goed onder verdachte in beslag is genomen en niet is teruggegeven, namelijk een paar schoenen waarvan de vader van verdachte heeft aangegeven dat deze in eigendom aan hem toebehoren. De rechtbank zal de teruggave gelasten van deze schoenen aan [naam 9] , aangezien deze goederen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie vordert dat de voorwaardelijke straf, die bij vonnis van de kinderrechter d.d. 28 januari 2020 in de zaak onder parketnummer 02/225497-19 aan verdachte is opgelegd, te weten een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan meerdere nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Zij zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging toewijzen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 55, 56, 57, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en de voortgezette handeling daarvan:
feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 2: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, gedeeltelijk begaan in eendaadse samenloop met feit 1;
feit 4: diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en de voortgezette handeling daarvan:
feit 5: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
feit 6: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, gedeeltelijk begaan in eendaadse samenloop met feit 4;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 257 dagen, waarvan 180 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1](feiten 1 tot en met 3)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 10.318,46, bestaande uit € 2.318,46 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feiten 1, 2 en 3), € 10.318,46, bestaande uit € 2.318,46 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2021 tot aan de dag der voldoening, te betalen;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2](feiten 4 tot en met 6)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feiten 4, 5 en 6), € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2020 tot aan de dag der voldoening, te betalen;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1. STK Kleding (Omschrijving: G652623, adidas)
2 1 STK Kleding (Omschrijving: G653739, nike)
- gelast de teruggave aan [naam 9] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
het onder verdachte inbeslaggenomen paar schoenen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de kinderrechter d.d. 28 januari 2020 in de zaak onder parketnummer 02/225497-19 aan verdachte is opgelegd,
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. van Gessel, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. R.J.H. de Brouwer en mr. M. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. C.J.I.F. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 september 2021.
Mr. R.J.H. de Brouwer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.