Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
Het enkele feit dat de inspecteur bij het vaststellen van de tweede voorlopige aanslag over het jaar 2019 is uitgegaan van de gegevens zoals belanghebbende die zelf heeft verstrekt, zonder deze gegevens te toetsen aan de definitieve aanslag over het jaar 2018, rechtvaardigt niet de conclusie dat er sprake is van onzorgvuldig handelen. Naar het oordeel van de rechtbank was er voor de inspecteur geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door belanghebbende ingevulde gegevens. Daarbij hoeft de inspecteur de ingevulde gegevens slechts marginaal te toetsen, aangezien het gaat om een voorlopige aanslag. Het standpunt van belanghebbende dat de feitelijke situatie in het jaar 2019 gelijk was aan die van 2018, maakt dit niet anders. Immers, de inspecteur is uitgegaan van de gegevens die door belanghebbende zelf zijn verstrekt. Per jaar en gedurende een jaar kan de situatie van een belastingplichtige wijzigen wat van invloed is op zijn belastingheffing. Het is de rechtbank dan ook niet duidelijk hoe de inspecteur had moeten weten dat deze gegevens uit de tweede voorlopige aanslag onjuist waren ook al waren deze gegevens niet in lijn met de gegevens over 2018.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;