In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen (B/T). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar voorschotten kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2018 en 2019, die door de B/T op € 0,- waren vastgesteld. De B/T had de herziening gebaseerd op het feit dat het pleegkind van eiseres als toeslagpartner werd aangemerkt. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de B/T, waarbij zij ook immateriële schadevergoeding heeft verzocht vanwege de gevolgen van de besluitvorming op haar leven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de B/T in een later besluit alsnog tegemoet is gekomen aan eiseres door het toeslagpartnerschap te herzien. Hierdoor zijn de beroepen gegrond verklaard en zijn de bestreden besluiten vernietigd, met behoud van de rechtsgevolgen van het laatste besluit. Eiseres heeft echter ook een verzoek gedaan om immateriële schadevergoeding, wat door de rechtbank is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar eer of goede naam is geschaad, noch dat zij geestelijk letsel heeft geleden dat kan worden beschouwd als een aantasting in de persoon.
De rechtbank heeft de B/T veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.516,00, inclusief het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.