Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 2 september 2021, zijn verschillende belastingaanslagen van belanghebbende aan de orde. De zaak betreft de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2006 tot en met 2016, waarbij belanghebbende in beroep is gegaan tegen de beslissingen van de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen met betrekking tot de aanslagen voor de jaren 2006 tot en met 2012, 2014 en 2015 niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat belanghebbende geen bezwaar had gemaakt tegen deze aanslagen. De beroepen voor de aanslagen van 2013 en 2016 zijn ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelt dat de aanslagen terecht zijn opgelegd en dat de argumenten van belanghebbende niet tot vermindering van de aanslagen kunnen leiden.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 3.000, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de bezwaar- en beroepsprocedure is overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig voor rekening van de inspecteur komt. Het verzoek om materiële schadevergoeding is afgewezen, omdat de rechtbank niet bevoegd is om hierover te oordelen. De rechtbank heeft ook geen proceskostenveroordeling uitgesproken, maar heeft wel bepaald dat het griffierecht aan belanghebbende moet worden vergoed.
De uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.