Op 21 januari 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.H. Weermeijer, was gericht tegen de rechters die belast zijn met de behandeling van de zaken met de nummers BRE 18/2786 en BRE 18/2787. Verzoeker stelde dat er een schijn van partijdigheid bestond, omdat de rechters op verzoek van de Belastingdienst stukken hadden opgevraagd, kort voor de mondelinge behandeling. Verzoeker meende dat dit in strijd was met het beginsel van hoor en wederhoor en dat hij hierdoor benadeeld werd in zijn procespositie.
De rechters hebben in hun verweer aangegeven dat het opvragen van ontbrekende stukken een procedurele beslissing is en dat er geen wettelijke bepalingen zijn die dit verbieden. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer benadrukte dat rechters de taak hebben om ervoor te zorgen dat alle relevante informatie in het geding wordt gebracht, en dat het opvragen van stukken binnen de termijn van tien dagen voorafgaand aan de zitting niet ongebruikelijk is.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, en de behandeling van de onderliggende zaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing. De beslissing is openbaar gemaakt en op dezelfde dag uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.