Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Motivering
- het jaar 2005/2006 (zaaknummer 16/9498);
- het jaar 2006/2007 (zaaknummer 16/9502);
- het jaar 2007/2008 (zaaknummer 16/10549).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een buitenlandse belanghebbende, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2005/2006, 2006/2007 en 2007/2008. De belanghebbende stelt dat hij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting op basis van het Unierecht, omdat hij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi).
De rechtbank heeft de zaken aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen door de Hoge Raad. De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het beroep nader te motiveren, maar heeft geen reactie ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken heeft afgewezen, omdat de belanghebbende niet heeft ingestemd met een vervangende betaling, zoals gevraagd door de rechtbank.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de argumenten van de belanghebbende over de belastingdruk niet opwegen tegen de afwijzing van de teruggaafverzoeken. De rechtbank concludeert dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting en dat de beroepen daarom kennelijk ongegrond zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn aangetekend op de hoogte gesteld van de beslissing.