ECLI:NL:RBZWB:2021:4369

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9498
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van dividendbelasting door een buitenlandse belanghebbende en de vergelijking met fiscale beleggingsinstellingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een buitenlandse belanghebbende, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de boekjaren 2005/2006, 2006/2007 en 2007/2008. De belanghebbende stelt dat hij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting op basis van het Unierecht, omdat hij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi).

De rechtbank heeft de zaken aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen door de Hoge Raad. De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het beroep nader te motiveren, maar heeft geen reactie ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken heeft afgewezen, omdat de belanghebbende niet heeft ingestemd met een vervangende betaling, zoals gevraagd door de rechtbank.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de argumenten van de belanghebbende over de belastingdruk niet opwegen tegen de afwijzing van de teruggaafverzoeken. De rechtbank concludeert dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting en dat de beroepen daarom kennelijk ongegrond zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn aangetekend op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/9498, 16/9502 en 16/10549
uitspraak van 30 augustus 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats] (Verenigd Koninkrijk),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken op bezwaar op de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende periodes, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:
  • het jaar 2005/2006 (zaaknummer 16/9498);
  • het jaar 2006/2007 (zaaknummer 16/9502);
  • het jaar 2007/2008 (zaaknummer 16/10549).
Belanghebbende stelt – kort gezegd – met een beroep op het Unierecht dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi).
De zaken zijn aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad van prejudiciële vragen door deze rechtbank. Bij aangetekende brief van 9 maart 2021, welke volgens gegevens van PostNL is ontvangen op 10 maart 2021, heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het beroep binnen vier weken (nader) te motiveren. Daarbij is belanghebbende onder meer gevraagd om te melden of ingestemd wordt met het doen van een vervangende betaling als bedoeld in onderdeel 5.4 van de beslissing van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1674).Bij brief van 26 maart 2021 heeft de rechtbank, desgevraagd, vier weken uitstel verleend. De rechtbank heeft geen reactie ontvangen.
Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 2008 [1] , is – kort gezegd – voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren die aanvangen vóór 1 januari 2008 de teruggaafregeling voor fbi’s [2] relevant.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken heeft afgewezen. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet kenbaar gemaakt in te stemmen met het doen van de hiervoor bedoelde vervangende betaling. Reeds daarom bestaat geen recht op teruggaaf op grond van de vergelijking met een fbi. [3]
Zo belanghebbende zich verder op het standpunt stelt dat recht op teruggaaf bestaat op de grond dat het in strijd is met het Unierecht is dat de effectieve Nederlandse belastingdruk op de dividenden hoger is dan de Nederlandse belastingdruk op de participanten in belanghebbende indien de participanten en belanghebbende inwoner van Nederland zouden zijn, kan hem dat niet baten. Voor zover een zogenoemde drukvergelijking wordt gemaakt met een Nederlands lichaam dat is onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting, helpt dat belanghebbende niet, reeds omdat belanghebbende geen berekening heeft aangeleverd voor de drukvergelijking. Voor zover een drukvergelijking wordt gemaakt op het niveau van de participanten, is dat niet de juiste vergelijking voor beantwoording van de vraag of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting.
Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
Tot slot, in het beroepschrift is gemeld dat het beroepschrift mede is ingediend namens de participanten in het fonds. Er is echter op geen enkele wijze beargumenteerd dat de participanten wel aanspraak zouden kunnen maken op teruggaaf van de dividendbelasting in deze procedure tegen de uitspraken op bezwaar.
De beroepen zijn daarom kennelijk ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 30 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Stb. 2007, 563.
2.Artikel 10, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals dat lid luidde tot zijn vervallen bij de wet Overige fiscale maatregelen 2008.
3.ECLI:NL:HR:2020:1674, rov. 5.4.6.