7.3Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter daarom alleen voor of de verwachting bestaat dat de besluiten van Orionis, waarbij verzoekers bijstandsuitkering met ingang van 23 maart 2021 is ingetrokken en zijn aanvraag van 16 juli 2021 om een bijstandsuitkering is afgewezen, in beroep respectievelijk bezwaar standhouden. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord kan er aanleiding zijn om een voorlopige voorziening te treffen.
Orionis heeft verzoekers bijstandsuitkering ingetrokken en zijn aanvraag afgewezen, omdat verzoeker niet rechtmatig in Nederland verblijft en hij niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.
Verzoeker betwist dit en heeft daarbij onder meer verwezen naar artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet en het Benelux-verdrag.
Benelux-verdrag
De voorzieningenrechter stelt vast dat het Benelux-verdrag slechts voorziet in de coördinatie van het economische, financiële en sociale beleid (artikel 1, tweede lid, onder a van het verdrag). Dit geldt ook voor het opvolgende Verdrag tot instelling van de Benelux Unie van 17 juni 2008. In artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a wordt immers bepaald dat de Benelux Unie zich met name richt op afstemming van het beleid op economisch, financieel en sociaal gebied. Het verdrag ziet dus niet op harmonisatie van de wettelijke regelingen van de lidstaten. De verdragsregels impliceren ook niet dat een betrokkene niet hoeft te voldoen aan voorwaarden van de wetgeving van het betreffende land om aanspraak te kunnen maken op de sociale zekerheidsregelingen. Er zijn immers verschillen tussen de stelsels en de wettelijke regelingen van de lidstaten op het gebied van sociale zekerheid.
Voordat verzoeker recht heeft op een Nederlandse bijstandsuitkering zal hij derhalve dienen te voldoen aan de voorwaarden van de Participatiewet.
Nederlandse wetgeving/Participatiewet
Op grond van de Participatiewet bestaat eerst recht op een bijstandsuitkering als de bijstandsaanvrager Nederlander is of een vreemdeling is die daarmee gelijkgesteld kan worden. Een vreemdeling kan onder meer gelijkgesteld worden als hij rechtmatig verblijf in Nederland houdt, zoals bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw 2000, (artikel 11, tweede lid, van de Participatiewet) of op grond van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van een verdrag (artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet).
Algemene maatregel van bestuur
De in artikel 11, derde lid, van de Participatiewet bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ. (het Besluit gelijkstelling)
In het Besluit gelijkstelling is kortgezegd bepaald dat een vreemdeling met een Nederlander kan worden gelijkgesteld als hij na rechtmatig verblijf te hebben gehad tijdig dan wel verschoonbaar te laat bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen de intrekking van zijn toelating. De gelijkstelling eindigt als onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist of de uitzetting is gelast, tenzij deze op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven. In het Besluit gelijkstelling wordt het Benelux-verdrag niet genoemd als grond voor gelijkstelling.
Rechtmatig verblijf
Volgens vaste rechtspraak is het de primaire verantwoordelijkheid van de staatssecretaris/ IND om te beoordelen of vreemdelingen hier te lande rechtmatig verblijven. Het beginsel van Unietrouw, zoals verwoord in artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, brengt mee dat de autoriteiten van de lidstaten met elkaar in overleg treden met het oog op een nuttige toepassing van het Unierecht. Dit geldt des te meer voor autoriteiten binnen een lidstaat. Het ligt dan ook bij de beoordeling van het recht op bijstand van een betrokkene op de weg van de bijstandverlenende instantie om in overleg met de staatssecretaris/IND te onderzoeken of betrokkene aan het recht van de Unie een verblijfsrecht hier te lande kan ontlenen en dus rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 en voor toepassing van de Participatiewet met een Nederlander gelijk moet worden gesteld.
Orionis heeft op 14 mei 2020 contact opgenomen met de IND om verzoekers verblijfsstatus na te gaan. Voorts heeft Orionis op 15 juli, 12 augustus en 10 september 2020 met de IND contact gehad. De IND heeft bij besluit van 16 november 2020 vastgesteld dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. De IND heeft dat bezwaar op 23 maart 2021 ongegrond verklaard. Orionis mag in beginsel uitgaan van de juistheid van deze besluiten van de IND. Indien zich echter na deze besluiten een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan die kan leiden tot rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht, zou dat voor Orionis aanleiding moeten vormen om nader met de IND in overleg te treden.
Verzoeker heeft gesteld dat hij het besluit van de IND van 2 januari 2018, waarbij zijn rechtmatig verblijf is beëindigd, nooit heeft ontvangen, omdat dat naar een onjuist adres is verzonden. Inmiddels heeft hij tegen dat besluit bij de IND bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de vreemdelingenrechter verzocht om herziening van zijn uitspraak van 30 juni 2021.
Orionis heeft aangegeven dat hij op 9 augustus 2021 nogmaals contact heeft opgenomen met de IND. Volgens de IND zijn er nog twee lopende procedures van verzoeker: hoger beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS). Volgens de IND zijn er naast deze procedures geen nieuwe aanvragen en mogen de procedures niet in Nederland worden afgewacht.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan deze informatie. Daarnaast ziet zij geen aanleiding om op dit moment niet uit te gaan van de juistheid van de besluiten van de IND. Op basis van die besluiten heeft verzoeker nu geen rechtmatig verblijf in Nederland. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoeker op grond van zijn verblijfstitel – vanwege het ontbreken daarvan – dan ook niet worden gelijkgesteld met een Nederlander.
Nu verzoeker niet met een Nederlander kan worden gelijkgesteld, heeft hij geen recht op een bijstandsuitkering. Orionis heeft dan ook op goede gronden verzoekers bijstands-uitkering ingetrokken en zijn aanvraag afgewezen. Omdat de voorzieningenrechter de verwachting heeft dat die besluiten in bezwaar dan wel beroep standhouden ziet zij geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Zij wijst de verzoeken daartoe daarom af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.