ECLI:NL:RBZWB:2021:4306

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7355
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens niet voldoen aan inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend op 11 december 2019, nadat zijn uitkering in oktober 2019 was ingetrokken. Het college heeft de aanvraag afgewezen op 12 maart 2020, omdat de eiser niet voldeed aan de inlichtingenplicht. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 15 juni 2020 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 3 juni 2021 heeft de rechtbank de zaak besproken, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het college. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie en dat hij niet aan de wettelijke inlichtingenplicht heeft voldaan. Dit leidde tot de conclusie dat het college terecht de aanvraag om bijstand heeft afgewezen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de eiser niet alleen de feiten en omstandigheden moet aantonen die nopen tot inwilliging van de aanvraag, maar ook dat het college recht heeft op volledige openheid van zaken. De rechtbank heeft de gronden van de eiser ongegrond verklaard en het beroep afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7355 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.J.M. van Rijsewijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 maart 2020 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet afgewezen, omdat eiser niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht.
In het besluit van 15 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 3 juni 2021. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens het college [gemachtigde verweerder] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Na een eerdere intrekking van zijn recht op bijstand heeft eiser op 11 december 2019 bij het college een bijstandsuitkering aangevraagd. Vervolgens heeft het college eiser meerdere keren een hersteltermijn verleend voor het overleggen van gegevens, onder andere financiële gegevens en een administratie/boekhouding van de hennepkwekerij/-drogerij.
Het college heeft het primaire besluit genomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit gehandhaafd.
2.
Geschil
In geschil is of de afwijzing van eisers aanvraag om bijstand terecht is gehandhaafd.
3.
Beroepsgronden
Eiser stelt dat hij voldoende heeft aangetoond dat hij op 11 december 2019 in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Nadat zijn uitkering in oktober 2019 is ingetrokken, heeft hij vanaf november 2019 geen inkomen gehad. Eiser heeft bewijsstukken overgelegd van zijn beperkte inkomsten uit werk via een uitzendbureau in december 2019 en januari 2020. Verder stelt eiser dat het onduidelijk is welke periode voorafgaand aan de aanvraag van belang is voor het besluit op zijn aanvraag. Over die periode heeft eiser verklaard bij e-mails van 18 december 2019, 30 december 2019 en 19 februari 2020. Eiser heeft voldoende aangetoond dat geen sprake is geweest van een hennepkwekerij in zijn woning. Met het drogen van een beperkte hoeveelheid hennep voor eigen gebruik waren geen grote geldbedragen gemoeid. De kasstortingen in januari, februari en april 2019 mogen niet van invloed zijn op eisers bijstandbehoevendheid, omdat het om relatief kleine bedragen ver voor de aanvraag en eiser hiervoor een deugdelijke verklaring heeft gegeven.
4.
Wettelijk kader
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
5.
Beoordeling
5.1.1.
De te beoordelen periode loopt van 11 december 2019, de datum waarop eiser een bijstandsuitkering heeft aangevraagd, tot en met 31 januari 2020. Na 31 januari 2020 beschikte eiser weer over inkomen uit arbeid.
5.1.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
(zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:404).
5.1.3.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is zijn of haar financiële situatie een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak is de bijstandverlenende instantie in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie, ook over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd (zie de uitspraak van de CRvB van 16 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:404). In het kader van dat onderzoek kan het bijstandsverlenend orgaan van de betrokkene, indien daarvoor een concrete aanleiding is, inzage verlangen in de giro- en bankafschriften uit een verder in het verleden liggende periode dan de laatste drie maanden en om overlegging van andere financiële gegevens over een dergelijke periode (zie onder meer de uitspraak van 7 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2162).
Levensonderhoud
5.2.1.
In het kader van het onderzoek naar eisers recht op bijstand heeft het college eiser verzocht onder andere bankafschriften te overleggen vanaf 1 januari 2019. Eiser heeft deze verstrekt. Uit de bankafschriften is gebleken dat eiser in de eerste helft van 2019 erg weinig uitgaven aan levensonderhoud heeft gedaan en na 1 juli 2019 geen. Van januari 2019 tot
19 november 2019 heeft eiser geen geldopnames gedaan. Ook is gebleken dat eiser wel auto-onderdelen heeft aangeschaft en dat vier kasstortingen op eisers bankrekening hebben plaatsgevonden in januari, februari en april 2019 tot een bedrag van € 770,-.
5.2.2.
Eiser stelt dat hij voldoende heeft aangetoond dat hij op 11 december 2019 in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Nadat zijn uitkering in oktober 2019 is ingetrokken, heeft hij vanaf november 2019 geen inkomen gehad. De stortingen op eisers bankrekening mogen niet van invloed zijn op zijn bijstandbehoevendheid, omdat het om relatief kleine bedragen gaat die zijn gestort ver voor de aanvraag en eiser hiervoor een deugdelijke verklaring heeft gegeven. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de stortingen voortkwamen uit contant geld dat hij van zijn rekening afhaalde, waarna hij het geld wat hij aan het einde van de maand overhield terugstortte op zijn bankrekening. Ook het contant geld wat hij ontving voor zijn verjaardag stortte hij op zijn bankrekening. Eiser stelt jarenlang gespaard te hebben voor het bedrag van € 770,-. Verder heeft eiser in beroep verklaringen van [naam 1] en [naam 2] van
19 mei 2021 overgelegd, waarin wordt verklaard dat eiser in de periode van 1 juni 2019 tot
1 november 2020 regelmatig werd voorzien van ontbijt en/of een maaltijd bij hen thuis. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat dit verklaringen van zijn moeder en stiefzus zijn en dat hij een tijdelijk woonadres bij zijn stiefzus had. Hij nuttigde in de te beoordelen periode bij familie, vrienden en kennissen maaltijden, met name avondeten, en voorzag in zijn persoonlijke verzorging middels een koffer vol gespaarde verzorgingsartikelen. Hierdoor hoefde eiser geen uitgaven voor levensonderhoud te doen.
5.2.3.
Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eisers aanvraag om bijstand primair is afgewezen vanwege de onduidelijkheid in eisers bankafschriften in het kader van levensonderhoud. Eiser heeft opmerkelijk weinig geld uitgegeven aan de kosten van levensonderhoud. Eiser heeft na 15 mei 2019 geen uitgaven meer gedaan voor boodschappen en van 1 januari 2019 tot en met 19 november 2019 geen geldopnames. Wel heeft eiser in die periode € 770,- gestort op zijn rekening en had hij relatief hoge uitgaven voor materialen via bijvoorbeeld [naam website] . Eiser heeft hiervoor geen afdoende verklaring gegeven. Eiser heeft blijkbaar een andere wijze om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. Ook ontbreekt nadere informatie over het contante spaargeld dat eiser in huis zou hebben en waarmee hij de kasstortingen op zijn bankrekening heeft verklaard. Eiser heeft niet aangetoond in bijstandbehoevende omstandigheden te verkeren.
Hennep, schoenen en Mercedes
5.3.1.
In het kader van het onderzoek naar eisers recht op bijstand heeft het college eiser tevens verzocht gegevens te overleggen over de hennep en de Mercedes. Vaststaat dat eiser deze gegevens niet volledig heeft overgelegd. Zo ontbreekt een verifieerbare verklaring over de hennepkwekerij/-drogerij de eigenaar van de Mercedes en de bekostiging van de auto-onderdelen.
5.3.2.
Eiser heeft over de hennepkwekerij/-drogerij verklaard dat hij enkel een kleine hoeveelheid hennep heeft gedroogd in zijn woning voor eigen gebruik, maar dat er geen oogsten van een wietkwekerij zijn geweest. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de hennep gerelateerde spullen in en om zijn woning klaar stonden om voor een vriend met een aanhangwagen naar de milieustraat te brengen. Tijdens het huisbezoek op 21 november 2019 had eiser alle hennepspullen verwijderd uit zijn woning. Over de Mercedes heeft eiser verklaard dat hij ongeveer vijf à zeven uur heeft gewerkt aan het opknappen van de auto, dat hij geen geld daarvoor zou ontvangen maar een vakantie, maar dat deze vakantie niet meer doorgaat. Tijdens het huisbezoek van 21 november 2019 was de auto niet in de omgeving van eisers woning te vinden en wilde eiser niet verklaren waar de auto zich bevond. Ook heeft eiser op 16 december 2019 verklaard dat hij nooit reparaties heeft uitgevoerd aan auto’s van anderen, terwijl eiser ter zitting heeft verklaard met anderen aan de Mercedes te hebben geklust.
5.3.3.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser informatie had moeten overleggen over de herkomst van de aangetroffen hennep, de hennep gerelateerde spullen, de eigendom van de Mercedes en de bekostiging van auto onderdelen. Het college acht deze gegevens noodzakelijk voor de beoordeling van eisers recht op bijstand, omdat algemeen bekend is dat in hennephandel grote geldbedragen omgaan, eisers verklaringen wisselen en de door eiser afgelegde en overgelegde verklaringen niet verifieerbaar zijn. Ter zitting heeft het college onder meer toegelicht dat het opknappen van de Mercedes wordt gezien als op geld waardeerbare arbeid, indien de auto niet van eiser is.
5.4.
De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Eiser heeft onvoldoende objectief en verifieerbaar bewijs overgelegd over hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Verder heeft eiser geen stukken overgelegd over de herkomst van de hennep, de hennepgerelateerde spullen, en het opknappen en de eigendom van en de Mercedes. Zo is er geen administratie of boekhouding over deze zaken overgelegd. Bovendien komen de door eiser afgelegde en overgelegde verklaringen niet overeen en zijn deze niet objectief verifieerbaar, waardoor hieraan niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan hecht. Het college mocht in het kader van eisers aanvraag om bijstand meer inlichtingen verwachten dan de inlichtingen die eiser heeft verschaft. Door deze inlichtingen niet te verschaffen, heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Hierdoor kon eisers recht op bijstand niet worden vastgesteld. Eisers gronden slagen niet.
5.5.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de overige gronden van eiser niet tot een andere beoordeling leiden. Deze gronden behoeven hier dan ook geen nadere bespreking.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 24 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.