ECLI:NL:RBZWB:2021:4193

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
C/02/384662 / JE RK 21-810, C/02/385004 / JE RK 21-889, C/02/387270 / JE RK 21-1381
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing en wijziging zorg- en opvoedingstaken in een ondertoezichtstelling

Op 18 augustus 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenbeschikking uitgesproken in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Gecertificeerde Instelling (GI) tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en wijziging van de zorg- en opvoedingstaken beoordeeld. De kinderrechter constateert dat de hulpverlening vastloopt en dat er een koerswijziging nodig is om het wederzijds vertrouwen te herstellen. De ouders zijn in een conflict verwikkeld dat de ontwikkeling van de kinderen negatief beïnvloedt. De kinderrechter heeft besloten dat de kinderen vanaf 23 augustus 2021 bij de vader verblijven van maandag tot vrijdag en in het weekend bij de GI. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 30 oktober 2021 en verzocht om advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De ouders zijn aangespoord om samen te werken aan een oplossing voor de kinderen, waarbij de communicatie en samenwerking centraal staan. De kinderrechter heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot oktober 2021 voor verdere evaluatie van de voorlopige regeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummers:
C/02/384662 / JE RK 21-810 (
wijziging verdeling zorg- en opvoedingstaken)
C/02/385004 / JE RK 21-889 (
verlenging uithuisplaatsing)
C/02/387270 / JE RK 21-1381
(bekrachtiging schriftelijke aanwijzing)
Datum uitspraak: 18 augustus 2021
beschikking verlenging machtiging tot uithuisplaatsing, wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en bekrachtiging schriftelijke aanwijzing
op de verzoeken van

STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,

rechtsopvolger van Stichting Intervence,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Middelburg,
betreffende

[minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt in voornoemde zaken als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. de Koeijer te Terneuzen,

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.W.A. Verhaard te Vlissingen.

Het verdere procesverloop

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
In de zaak met kenmerk C/02/384662 / JE RK 21-810:
- de beschikking van 30 april 2021 en alle daarin genoemde stukken, welke beschikking is verbeterd bij beschikking van 16 juni 2021;
- de op 9 augustus 2021 door de GI overgelegde gezinsrapportage;
In de zaak met kenmerk C/02/385004 / JE RK 21-889:
- de beschikking van 30 april 2021 en alle daarin genoemde stukken, welke beschikking is verbeterd bij beschikking van 16 juni 2021;
In de zaak met kenmerk C/02/387270 / JE RK 21-1381:
- de beschikking van 29 juli 2021 en alle daarin genoemde stukken;
Op 12 augustus 2021 heeft de kinderrechter de zaken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de ouders.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van 30 juni 2021, welke beschikking is hersteld bij beschikking van 16 juni 2021, is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 30 juli 2021 en tot 30 juli 2022. Bij diezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis), van vrijdagmiddag na school (in de vakanties vanaf 15.00 uur) tot maandagochtend 08.30 uur, laatstelijk verlengd tot 30 augustus 2021. De beslissing over het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is aangehouden tot de mondelinge behandeling op donderdag 12 augustus 2021 om 09.30 uur.
Bij beschikking van 17 december 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de man en de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig (totdat in deze procedure een definitieve zorgregeling wordt vastgesteld) gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- van vrijdag uit school tot maandag voor school, met uitzondering van ieder eerste weekend van de maand;
- direct voorafgaand aan ieder eerste weekend van de maand van maandag uit school tot vrijdag voor school;
- een en ander met inachtneming van hetgeen daarover in rechtsoverweging 4.11 van die beschikking is overwogen.
Bij beschikking van de kinderrechter van 30 april 2021 is, onder wijziging van de beschikking van 17 december 2020, een
voorlopigezorgregeling vastgesteld, in die zin dat:
  • de vader en de minderjarigen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, namelijk wekelijks een middagdeel na school tot 17.00 uur;
  • de eerste twee contactmomenten van de vader en de minderjarigen worden begeleid, maar daarna onbegeleid kunnen plaatsvinden;
  • de minderjarigen doordeweeks bij de vrouw verblijven van maandag na school tot vrijdagmiddag na school en dat de minderjarigen vrijdag na school (in de vakantie vanaf 15.00 uur) worden opgehaald door het pleeggezin, die de minderjarigen maandag weer voor 08.30 uur naar school brengen.
De GI heeft op 17 juni 2021 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hierin is het volgende opgenomen:
“lntervence wilt overgaan tot een tweede begeleid bezoek, hiervoor moet eerst akkoord gegeven worden op de volgende voorwaarden.
Tijdens de contacten met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] :
* Doet u geen negatieve uitlatingen over [naam 1] / [naam 2] /Intervence/Rechtbank richting [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
* Geeft u [minderjarige 2] en [minderjarige 1] middels uitspraken niet het gevoel dat zij u nooit meer gaan zien.
* Doet u geen uitspraken of soortgelijke uitspraken als “papa heeft geld uit jullie spaarpot gehaald voor de advocaat”, “papa moet liegen tegen jullie”, “papa mag jullie niet meer zien van de kinderrechter”.
* Kunt u wel de verhalen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] aanhoren en hier begrip voor tonen.
* Kunt u uw emoties laten zien die niet belastend zijn voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
* Kunt u boos en verdrietig zijn om de situatie maar de schuld daarvan niet bij iemand leggen.
* Laat u [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zien dat u er voor ze bent en altijd bij u mogen komen.”
De kinderrechter heeft kennisgenomen van het procesverloop in de procedure met kenmerk C/02/368272 / FA RK 20-448. In deze procedure heeft de rechtbank bij beschikking van 17 december 2020 de Raad voor de kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van vragen over een eventuele wijziging in het hoofdverblijf van beide kinderen en in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de ouders. De Raad heeft op 1 juli 2021 aanhouding gevraagd voor de duur van zes maanden voor het indienen van een rapportage, nu het onderzoek op basis van overwegingen in het kader van de onderhavige ondertoezichtstelling is stopgezet. Mede gelet op dit verzoek om aanhouding begrijpt de kinderrechter deze mededeling van de Raad zo, dat het kennelijk een tijdelijke onderbreking van het onderzoek betreft.

De verzoeken

In de zaak JE RK 21-889
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (naar de rechtbank begrijpt: gedurende het weekend) in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, gezinshuis, met ingang van 30 augustus 2021 tot 30 december 2021.
In de zaak JE RK 21-810
Ter beoordeling en beslissing ligt nog voor de
definitievezorgregeling.
De GI had verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de huidige vastgestelde omgangsregeling stop te zetten en te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de vader alleen onder begeleiding van hulpverlening mogen zien.
In de zaak JE RK 21-1381
De GI verzoekt bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 17 juni 2021.

De standpunten

De GI heeft, onder verwijzing naar het herziene plan van aanpak van 9 augustus 2021, de verzoeken gehandhaafd. Het verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling ziet nog steeds op een volledig begeleide omgang tussen de vader en de beide kinderen. Er heeft na de zitting van 29 juli 2021 nog geen begeleide omgang plaatsgevonden tussen de kinderen en de vader. De vader is uitgenodigd om op 11 augustus 2021 begeleid omgang te hebben maar heeft op die uitnodiging, net als op een eerdere uitnodiging, niet gereageerd. Hierdoor hebben er nog geen observaties kunnen plaatsvinden van de omgang tussen de vader en de kinderen, met uitzondering van één eerder omgangsmoment dat voortijdig moest worden stopgezet in verband met een meningsverschil tussen de begeleider en de vader over uitingen van de vader. Observaties zijn nodig om vast te kunnen stellen waar de stress van de kinderen vandaan komt. Op de opvoedsituatie van de moeder is wel zicht, er zijn daar nu naar de mening van de GI geen zorgen, ook niet als het gaat om de schoolgang. De kinderen hebben bij moeder wel meer strijd over het huiswerk, maar dit wordt gemaakt.
De GI stelt vast dat de hulpverlening aan de vader helemaal stilligt omdat de vader zich hiertegen verzet. In de huidige aanpak lijkt er geen uitzicht te bestaan op verbetering van de situatie, met name in de verhouding tussen de GI en de vader. Om die reden wordt in de week van 13 september 2021 een multidisciplinair overleg gehouden om te komen tot een nieuwe aanpak. Onderdeel daarvan is de vraag of een andere gezinsmanager een beter werkbare verhouding zou kunnen krijgen tot de vader. De suggestie van de kinderrechter om een stevige, empathische gezinsmanager in te zetten wordt door de GI overgenomen.
De GI bevestigt verder dat de veiligheid van de kinderen in de opvoedsituatie bij de vader geen punt van zorg is. De bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen zit in het loyaliteitsconflict van de kinderen door de problemen tussen de ouders. De vader heeft tijdens de omgang de kinderen belast met dat conflict, zoals dat voorheen ook door beide ouders werd gedaan. Ouders moeten niet langer bij elkaar over de schutting kijken en elkaar bekritiseren.
De GI ziet het verzet van de vader en ziet de noodzaak voor tijdige aanpassing van de gekozen koers binnen de ondertoezichtstelling. Er moet met de vader een gesprek tot stand komen over een positieve omgang van de kinderen met beide ouders. Zij stemt daarom in met een voorlopige aanpassing van de zorgregeling, zoals die hierna onder de beoordeling wordt weergegeven. De vader zal zich daarbij wel moeten openstellen voor de GI en kijken naar wat hij nodig heeft.
Door en namens de vader is het volgende opgemerkt. Hij voelt zich niet serieus genomen, omdat de kinderrechter alleen de GI gelooft en net als de GI ten onrechte geen aandacht besteedt aan de opvoedsituatie bij de moeder. De vader kan zich om diezelfde reden niet vinden in de beslissingen van de huidige gezinsmanager. Bovendien wordt hij telkens weggezet op basis van een persoonsonderzoek uit 2012, waarin diagnoses over hem worden gesteld. Dat is niet het probleem waar het om gaat. Het gaat erom dat de opvoedsituatie bij de moeder tekortschiet, dat hij zich zorgen maakt over de nieuwe partner van de moeder en dat de signalen van de vader hierover niet worden geloofd of onderzocht.
Hij maakt zich zorgen om de kinderen omdat de moeder al meermalen heeft laten zien de opvoeding een zware taak te vinden en niet consequent voor de kinderen te kunnen zorgen. De vader wil de kinderen graag zien, maar kan niet instemmen met begeleid bezoek. Daar is geen reden voor omdat de kinderen bij hem gewoon veilig zijn. Het maakt hem niet uit of er een andere gezinsmanager komt, want de vorige keer kwam er een man die meteen zei dat hij de kinderen niet terug ging halen naar de vader. De vader wil het liefst dat de kinderen weer bij hem komen wonen. Het gaat dan met name om de periode van maandagmiddag na school tot vrijdagochtend, aanvang school. Daarbuiten kan de moeder dan voor ze zorgen. Hij weet zeker dat het dan met de kinderen op school beter zal gaan. In de vakantie kan de oude afspraak herleven: ieder de helft van de vakanties. Dat heeft tussen partijen altijd goed gewerkt.
De vader vindt het belangrijkste dat het weer goed gaat met de kinderen op school. Om die reden wil hij onder protest akkoord gaan met een voorlopige aanpassing van de zorgregeling, zoals die hierna onder de beoordeling wordt weergegeven. Hij zal de hulpverlening toegang geven. Wel wijst hij erop dat de moeder op een gegeven moment is gestopt met het nakomen van afspraken en dat hij daarom niet meer op de gevraagde wijze aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling kan meewerken. Hij kan dat eigenlijk ook niet meer aan.
Door en namens de moeder is het volgende naar voren gebracht. De moeder gaat zich niet meer verdedigen over de wijze waarop zij de opvoeding vorm geeft. Zij heeft al anderhalf jaar hulpverlening in huis en ze merkt dat het werkt. Als er vragen zijn over haar opvoedsituatie, mag dat onderzocht worden. Zij heeft problemen met de dingen die de vader tegen de kinderen zegt, maar zij heeft nooit gezegd dat hij niet voor de kinderen kan zorgen. Dat kan hij goed. De vader lijkt niet alle informatie te hebben over hoe de moeder nu vorm geeft aan de opvoeding. Dat geeft problemen. Ook het begeleiden van de omgang met de vader is eigenlijk geen goed idee. De moeder had twee zittingen geleden al gezegd dat dat alleen maar meer problemen zou geven. De moeder wil graag een goede regeling met de vader zodat de kinderen weer een normale opvoeding krijgen. Hoewel zij denkt dat op dit moment begeleiding van de omgang met de vader wel een goed idee is, zal zij uitvoering geven aan een door de kinderrechter vast te stellen regeling. Om die reden stemt zij in met een voorlopige aanpassing van de zorgregeling, zoals die hierna onder de beoordeling wordt weergegeven. Het is wel nodig dat aan de vader de voorwaarde wordt gesteld dat hij zich positief inzet voor het slagen van de doelen van de ondertoezichtstelling. Verder is van belang dat de uitkomst van het multidisciplinair overleg in september meteen met de ouders wordt gecommuniceerd.

De beoordeling

De kinderrechter is van oordeel dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling, zoals die nog loopt tot 30 juli 2022, tot nu toe onvoldoende resultaat laat zien. De GI heeft een aangepast plan van aanpak ingediend dat een beter en actueler beeld schetst van de opvoedsituatie van de kinderen. Dit plan is beter onderbouwd dan de versie die voor de zitting van 29 juli 2021 werd ingediend, maar een duidelijke lijn voor de toekomst zit er nog niet in. De GI geeft dit zelf ook aan, er is een multidisciplinair overleg nodig om tot een nieuwe koers te komen. Het onderliggende probleem is dat het voor de ouders onmogelijk lijkt om uit zichzelf de inspanningen van de andere ouder op waarde te schatten en om op positieve wijze met elkaar samen te werken. Beiden zijn ze van mening dat het aan de ander ligt en maken ze elkaar verwijten. Ze houden er geen of onvoldoende rekening mee dat dit gedrag de kinderen al lange tijd negatief beïnvloed. Dat betekent dat de bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen nog steeds bestaat, zodat de kinderrechter alleen al op die grond het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing zou kunnen toewijzen, net als de beide andere verzoeken. Deze verzoeken zijn immers alle drie gericht op het uit het loyaliteitsconflict halen van de kinderen, iets wat dringend noodzakelijk is.
Toch zal de kinderrechter dat niet doen.
De kinderrechter is het ermee eens dat de GI een wijziging van koers wil onderzoeken. Zoals gezegd: de ouders vragen daar feitelijk ook om. Maar hij is het er niet mee eens dat daarom nu de situatie moet worden bevroren tot die nieuwe koers er is. Tijdens de mondelinge behandeling bleken alle betrokkenen het ermee eens dat de vader onvoldoende informatie lijkt te hebben over de thuissituatie van de moeder, dat de kinderen door de vader goed verzorgd kunnen worden en dat het verzet van de vader tegen de begeleide omgang de situatie op dit moment alleen maar erger maakt. Ook staat vast dat de kinderen hun vader erg missen. De vader geeft zelf aan dat hij de werkwijze van de GI en de opstelling van de moeder na alles wat er gebeurd is eigenlijk niet goed meer aankan. Dit is op te vatten als een zelfstandige hulpvraag, ook al zal de vader daar zelf mogelijk anders over denken.
Dit alles maakt een eerste koerswijziging nu al nodig en mogelijk. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd om nogmaals op zoek te gaan naar een gezinsmanager of andersoortige hulpverlener die voor en met de vader de vertaalslag kan maken over wat in zijn situatie nodig en mogelijk is. Dat moet een stevig, doelgericht persoon zijn die buiten de gebaande paden wil denken. De kinderechter wijst erop dat dat de communicatie duidelijk en inlevend moet zijn, wil er ten behoeve van de kinderen resultaat geboekt kunnen worden. Voortdurend moet worden bedacht dat de vader van goede wil is naar de kinderen toe, maar dat hij zich ook bij het minste of geringste aangevallen voelt.
Ook moet de verslaglegging van contacten met hulpverleners, ouders en kinderen breder worden aangepakt, om te beginnen na het eerdergenoemde multidisciplinair overleg. De GI moet kunnen aantonen dat de informatie inzichtelijk wordt verstrekt, zodat misverstanden daarover bij de ouders eenvoudig kunnen worden weggenomen. In dit kader vindt de kinderrechter het van belang nader advies in te winnen. Om die reden verzoekt hij de Raad voor de kinderbescherming om aan te sluiten bij de behandeling in deze zaak, bij voorkeur door al in de week van 13 september 2021 aan te sluiten bij het multidisciplinair overleg en door op de vervolgzitting in deze zaken de rechtbank te adviseren over de meest wenselijke koers voor de GI om alsnog de doelstellingen van deze ondertoezichtstelling te halen.
Ook op ander vlak is een koerswijziging dringend nodig. De kinderen hebben de afgelopen periode hun vader niet gezien. Dit is een rechtstreeks gevolg van de strijd die de vader op dit moment voert tegen de beslissingen van de GI. De vader had tot voor kort een grote rol in de opvoeding en verzorging, zodat de plotselinge afwezigheid van omgang met de vader voor de kinderen een ingrijpende ervaring is. Het is van belang dat de kinderen hierdoor niet verder beschadigd raken. De vader laat duidelijk zien dat hij niet in staat is om positief te reageren op dwang. Een andere manier om de vader mee te laten bewegen is dan ook gewenst. Het volstaat daarom niet om de vader voor te houden dat hij de kinderen kan zien door mee te werken met de maatregelen van de GI.
Ter zitting is daarom besproken dat het een mogelijkheid is om de kinderen weer onbegeleid contact met de vader te laten hebben. Van de vader mag dan worden gevraagd dat hij daarbij de hulpverlening toelaat in zijn woning om met hem te bespreken wat voor de kinderen een wenselijke aanpak kan zijn. Hij heeft verklaard daartoe bereid te zijn. De hulpverlening en de vader moeten daarbij afspraken maken over de beste manier om met de kinderen te communiceren. De vader zal moeten leren om volwassen informatie bij de kinderen weg te houden, zodat zij weer onbelast contact kunnen hebben met beide ouders. Het is van belang dat de rust van de kinderen ook door andere leden van de families, met name de oma van vaderszijde, wordt gerespecteerd.
De GI en de ouders hebben ingestemd met een vorm van omgang die is gebaseerd op verblijf van de kinderen om en om bij een van de ouders van maandagmiddag na school (of vanaf 8.30 uur in vakantietijd) tot vrijdagochtend bij aanvang school (of tot 15.00 in vakantietijd). Daarbuiten, namelijk van vrijdagmiddag na school (of vanaf 15.00 uur) tot maandagochtend bij aanvang school (of 8.30 uur), verblijven de kinderen op basis van de verstrekte machtiging tot uithuisplaatsing bij [naam 3] . De kinderrechter is van oordeel dat het ritme dat de kinderen nu hebben in de bezoeken aan [naam 3] niet moet worden onderbroken. De rust en steun die zij daar ondervinden kan steunend zijn bij deze wijziging in de zorgregeling.
De kinderrechter is daarmee van oordeel dat deze voorlopige omgangsregeling met ingang van maandag 23 augustus 2021 als volgt vorm moet krijgen, onder wijziging van de op dit moment geldende voorlopige regeling:
  • De kinderen zullen bij de vader verblijven van maandag 23 augustus 2021 om 8.30 uur tot vrijdag 27 augustus 2021 om 15.00 uur. Vanaf dat tijdstip zullen de kinderen verblijven bij [naam 3] tot zij naar de moeder gaan. Het vervoer van en naar [naam 3] zal plaatsvinden op de wijze die de kinderen nu gewend zijn.
  • De kinderen zullen bij de moeder verblijven van maandag 30 augustus 2021 om 8.30 uur tot vrijdag 3 september 2021 om 15.00 uur. Vanaf dat tijdstip zullen de kinderen verblijven bij [naam 3] tot zij naar de vader gaan. Het vervoer van en naar [naam 3] zal plaatsvinden op de wijze waaraan de kinderen nu gewend zijn.
  • Dit schema zal vervolgens telkens wekelijks worden herhaald waarbij, zoals hiervoor overwogen, tijdens schoolweken het overgangsmoment voor [naam 3] ligt op vrijdag na school en maandag bij aanvang school.
  • De ouders onthouden zich van iedere bemoeienis met de kinderen in de week waarin hij of zij geen zorgtaak heeft, tenzij de GI daarvoor toestemming heeft verleend na overleg met de op dat moment zorgende ouder.
De uitvoering van de voorlopige regeling zal op korte termijn moeten worden geëvalueerd. De kinderrechter zal de behandeling van de zaak daarom
pro formaaanhouden tot
vrijdag 1 oktober 2021voor het opgeven van verhinderdata voor een zitting die in de eerste twee weken van oktober zal plaatsvinden.
Om de voorlopige regeling mogelijk te maken verlengt de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing tot 30 oktober 2021. Het restant van dit verzoek wordt net als de beide andere verzoeken aangehouden tot voornoemde pro forma datum.
Als samenwerking tussen de vader en de GI rond de voorlopige regeling van de grond komt, kan dit een nieuwe basis vormen om vervolgens ook te werken aan de manier waarop de ouders kunnen samenwerken. Tijdens de mondelinge behandeling lieten de ouders zien dat zij nog niet goed naar elkaar kunnen luisteren, en niet met elkaar kunnen overleggen zonder oude verwijten te herhalen. De kinderrechter roept de ouders daarom op om deze nieuwe kans met beide handen aan te pakken, ook door deze beschikking goed met de eigen advocaat te bespreken. De kinderrechter gaat ervan uit dat de ouders, die voortdurend laten zien het hart voor kinderen op de juiste plaats te hebben, een eind willen maken aan de onderlinge problemen. Er moet nu een oplossing komen omdat de schade voor de kinderen anders te groot wordt. Aan die oplossing kan alleen door de ouders worden gewerkt met de hulpverlening samen. Samenwerking moet dus weer het centrale begrip worden, niet het eigen gelijk dat de ander uitsluit.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
In de zaak met kenmerk C/02/385004 / JE RK 21-889:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder ( [naam 3] ), van vrijdagmiddag na school (in de vakantie vanaf 15.00 uur) tot maandagochtend voor school (in de vakantie tot 08.30 uur), met ingang van 30 augustus 2021 tot 30 oktober 2021;
In de zaak met kenmerk C/02/384662 / JE RK 21-810:
stelt de volgende voorlopige omgangsregeling vast, onder wijziging van de beschikking van 30 april 2021:
  • De kinderen zullen bij de vader verblijven van maandag 23 augustus 2021 om 8.30 uur tot vrijdag 27 augustus 2021 om 15.00 uur. Vanaf dat tijdstip zullen de kinderen verblijven bij [naam 3] tot zij naar de moeder gaan. Het vervoer van en naar [naam 3] zal plaatsvinden op de wijze waaraan de kinderen nu gewend zijn.
  • De kinderen zullen bij de moeder verblijven van maandag 30 augustus 2021 om 8.30 uur tot vrijdag 3 september 2021 om 15.00 uur. Vanaf dat tijdstip zullen de kinderen verblijven bij [naam 3] tot zij naar de vader gaan. Het vervoer van en naar [naam 3] zal plaatsvinden op de wijze waaraan de kinderen nu gewend zijn.
  • Dit schema zal vervolgens telkens wekelijks worden herhaald waarbij tijdens schoolweken het overgangsmoment voor [naam 3] ligt op vrijdag na school en maandag bij aanvang school, conform de verleende machtiging tot uithuisplaatsing.
  • De ouders onthouden zich van iedere bemoeienis met de kinderen in de week waarin hij of zij geen zorgtaak heeft, tenzij de GI daarvoor toestemming heeft verleend na overleg met de op dat moment zorgende ouder.
in alle zaken:
verklaart de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming advies uit te brengen op de wijze zoals hiervoor onder de beoordeling is overwogen;
houdt de behandeling van de verzoeken aan
tot 1 oktober 2021 PRO FORMAin afwachting van de verhinderdata van de (advocaten van) partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021 in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Lavrijssen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.