In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen twee halfzusjes, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het verzoek werd ingediend door de gecertificeerde instelling (GI) in het kader van een ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting met gesloten deuren, waarbij de ouders van [minderjarige 1] niet aanwezig waren.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [minderjarige 1] is onder toezicht gesteld sinds 21 januari 2019, met een machtiging tot uithuisplaatsing die is verlengd tot 21 juli 2021. De GI verzocht om een contactregeling tussen [minderjarige 1] en haar halfzus [minderjarige 2], waarbij zij elkaar eenmaal per vier maanden zouden kunnen zien. De GI stelde dat er een sterke band tussen de halfzusjes bestaat, en dat het belangrijk is dat zij elkaar weer ontmoeten, vooral omdat zij elkaar al een jaar niet gezien hebben.
De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] op 21 juli 2021 zijn verlopen. Hierdoor was er geen te honoreren belang meer in de procedure, en werd het verzoek afgewezen. De kinderrechter heeft de beslissing op schrift gesteld op 10 augustus 2021, maar de mondelinge uitspraak vond plaats op 30 juli 2021, gedaan door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van drs. T. Swint, griffier.