In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De ouders, [moeder] en [vader], zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. De minderjarige is sinds 19 mei 2020 onder toezicht gesteld van de Gecertificeerde Instelling (GI) en is sindsdien meerdere keren uit huis geplaatst. De laatste machtiging tot uithuisplaatsing was verleend tot 19 augustus 2021. De GI verzocht om een verlenging van deze machtiging voor zes maanden, maar de ouders waren het hier niet mee eens en stelden dat zij volledig hadden meegewerkt aan de hulpverlening en dat de terugplaatsing van [minderjarige] zo snel mogelijk moest plaatsvinden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 augustus 2021 werd duidelijk dat de ouders een positieve ontwikkeling hadden doorgemaakt en dat de gezinsobservatie bij [zorgaanbieder] succesvol was verlopen. De GI erkende de positieve lijn, maar stelde dat er nog een concreet plan moest worden opgesteld voor de terugplaatsing van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de eerdere beschikkingen in overweging genomen en vastgesteld dat er nog steeds redenen zijn om [minderjarige] uit huis te plaatsen, maar dat er ook een zorgvuldige procedure moet worden gevolgd voor haar terugplaatsing.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de periode van 19 augustus 2021 tot 6 september 2021, onder afwijzing van het overige verzoek. De kinderrechter benadrukte dat de ouders en de GI moeten blijven samenwerken om de terugplaatsing van [minderjarige] zo snel mogelijk te realiseren, met aandacht voor de benodigde ondersteuning en begeleiding.