ECLI:NL:RBZWB:2021:4163

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
C/02/387441 / JE RK 21-1420
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging machtiging uithuisplaatsing na succesvolle gezinsobservatie met praktische obstakels

In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De ouders, [moeder] en [vader], zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. De minderjarige is sinds 19 mei 2020 onder toezicht gesteld van de Gecertificeerde Instelling (GI) en is sindsdien meerdere keren uit huis geplaatst. De laatste machtiging tot uithuisplaatsing was verleend tot 19 augustus 2021. De GI verzocht om een verlenging van deze machtiging voor zes maanden, maar de ouders waren het hier niet mee eens en stelden dat zij volledig hadden meegewerkt aan de hulpverlening en dat de terugplaatsing van [minderjarige] zo snel mogelijk moest plaatsvinden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 augustus 2021 werd duidelijk dat de ouders een positieve ontwikkeling hadden doorgemaakt en dat de gezinsobservatie bij [zorgaanbieder] succesvol was verlopen. De GI erkende de positieve lijn, maar stelde dat er nog een concreet plan moest worden opgesteld voor de terugplaatsing van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de eerdere beschikkingen in overweging genomen en vastgesteld dat er nog steeds redenen zijn om [minderjarige] uit huis te plaatsen, maar dat er ook een zorgvuldige procedure moet worden gevolgd voor haar terugplaatsing.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de periode van 19 augustus 2021 tot 6 september 2021, onder afwijzing van het overige verzoek. De kinderrechter benadrukte dat de ouders en de GI moeten blijven samenwerken om de terugplaatsing van [minderjarige] zo snel mogelijk te realiseren, met aandacht voor de benodigde ondersteuning en begeleiding.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
zaakgegevens : C/02/387441 / JE RK 21-1420
datum uitspraak: 4 augustus 2021

beschikking verlenging machtiging uithuisplaatsing

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,

gevestigd te Middelburg,
rechtsopvolger van Stichting Intervence,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ), hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende(n) aan:

[moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,

[vader] hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 2 juli 2021, ingekomen bij de griffie op 5 juli 2021;
- het emailbericht van de GI van 3 augustus 2021, met daarbij het eindverslag van de gezinsopname bij [zorgaanbieder] d.d. 2 augustus 2021 en een bericht van Juvent van 3 augustus 2021.
Op 4 augustus 2021 heeft de kinderrechter de zaak mondeling - met gesloten deuren - behandeld. De kinderrechter heeft ambtshalve kennisgenomen van de beschikking van 3 februari 2021 nu deze niet door de GI was overgelegd.
Gehoord zijn:
- de moeder, met de hulp van de telefonische tolk;
- de vader, eveneens met de hulp van de telefonische tolk;
- een vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Bij beschikking van 19 mei 2020 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 mei 2020 en tot 19 februari 2021.
Bij beschikking van 14 september 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van
14 september 2020 en tot 28 september 2020. Daarna is de machtiging steeds verlengd.
Bij beschikking van 3 februari 2021 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 19 februari 2021 en tot 19 februari 2022. Daarbij is in deze beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd met vijf maanden, tot 19 juli 2021 en is het verzoek voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van 30 juni 2021 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd met één maand, tot 19 augustus 2021.
[minderjarige] verblijft op basis van de verleende machtiging in een pleeggezin.

Het verzoek

De GI heeft verzocht om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden met ingang van 19 augustus 2021 en tot 19 februari 2022.

De standpunten

De GI handhaaft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek. De ouders hebben een positieve ontwikkeling doorgemaakt en hebben volledig meegewerkt aan de ingezette hulpverlening. De gezinsopname heeft inmiddels plaatsgevonden bij [zorgaanbieder] van 26 juli 2021 tot 2 augustus 2021. [zorgaanbieder] is in haar eindverslag positief en vindt het in het belang van [minderjarige] dat er zo snel mogelijk gewerkt wordt aan een terugplaatsing bij de ouders. De GI ziet eveneens die positieve lijn en zij wil ook meewerken aan een terugplaatsing. Wel is de GI, onder verwijzing naar het bericht van Juvent van 3 augustus 2021, van mening dat er eerst een concreet, stapsgewijs plan moet volgen waarin de door [zorgaanbieder] opgestelde doelen zijn vastgelegd, zodat de GI kan volgen of de thuissituatie bij de ouders goed is voor [minderjarige] . De GI vindt de periode tot 6 september 2021 (aanvang basisschool) te kort omdat de gestelde doelen te realiseren. Eén van de doelen is de inzet van ambulante begeleiding. De GI geeft aan dat de ouders een ambulante begeleider nodig hebben die de Poolse taal machtig is. Deze begeleider is echter pas per 1 oktober 2021 beschikbaar. Ook de inzet van IPT is niet voorhanden omdat zij de tolkenkosten niet vergoed krijgt vanuit de gemeente. De GI stelt om die reden voor [minderjarige] terug te plaatsen bij de eerstvolgende schoolvakantie. Zij benadrukt dat weliswaar actuele veiligheid wordt gezien, maar de zorg blijft dat de structurele veiligheid nog niet op orde is.
De ouders delen mee dat zij niet akkoord zijn met toewijzing van het verzoek. Tijdens de vorige zitting is de kinderrechter heel duidelijk geweest. Als de gezinsopname goed verloopt kan [minderjarige] weer terug thuis komen wonen. De ouders begrijpen niet waarom de terugplaatsing niet eerder gerealiseerd kan worden. Zij hebben aan alles meegewerkt. Volgens de ouders verzint de GI telkens een nieuwe reden om een verlenging van de uithuisplaatsing voor elkaar te krijgen. Nu is de taalbarrière een probleem. De ouders willen wachten niet op de inzet van een Poolse ambulante begeleider, maar zij willen dat [minderjarige] zo snel mogelijk terug thuis komt wonen. Dit moet tijdig gebeuren voor het begin van het nieuwe schooljaar.

De beoordeling

Voor de beoordeling van deze zaak grijpt de kinderrechter allereerst terug op de beschikkingen van deze rechtbank van 3 februari 2021 en 30 juni 2021. Uit deze beschikkingen komt naar voren dat [minderjarige] uit huis is geplaatst in een periode waarin het met de ouders niet goed ging. De ruzies en het middelengebruik maakten de opvoedsituatie zeer onveilig. In het pleeggezin is [minderjarige] in zekere mate opgebloeid, maar blijkt zij nog niet heel open over haar gevoelens en ervaringen. Door de betrokken hulpverleners is vastgesteld dat de ouders in de afgelopen periode hard hebben gewerkt aan zich zelf. Het middelengebruik is beëindigd en de ouders zijn ervan doordrongen dat zij zich moeten ontwikkelen in het belang van [minderjarige] . Tijdens de bezoeken met [minderjarige] in de afgelopen maanden bleken zij zeer op haar betrokken. In de beschikking van 30 juni 2021 wordt verder onder meer overwogen: “Ook acht de kinderrechter het van belang voor [minderjarige] dat de huidige situatie waarin zij hoopt op thuisplaatsing bij de ouders, maar nog in het pleeggezin woont, niet te lang zal duren”.
De gezinsplaatsing en observatie van een week in juli 2021 bij [zorgaanbieder] is inmiddels succesvol verlopen. Het eindverslag van [zorgaanbieder] laat zien dat de ouders in de komende periode verder moeten werken aan communicatie binnen het gezin vanuit een meer open houding, terwijl zij ook hun persoonlijke stabiliteit moeten zien te behouden. Ook het punt van de taalbeheersing is bezien, waarbij is gebleken dat informatie ook zonder tolk door de ouders werd begrepen, al is het verstandig om dit tussentijds met een tolk te controleren. De communicatie met ouders vereiste daarbij wel extra inzet. [zorgaanbieder] adviseert een terugkeer traject van vier weken met toenemende verblijfsduur bij de ouders thuis. Als dit goed gaat kan [minderjarige] begin september naar huis en een gelijke start kan hebben op school. [zorgaanbieder] adviseert ambulante thuis hulp om dit te begeleiden en na enige tijd ook te evalueren. Zij merkt daarbij op dat het in belang van [minderjarige] is om zo snel mogelijk aan het terugkeerproces naar huis te werken, om samen handvatten te oefenen en te werken aan een gezonde, stabiele relatie tussen ouders en [minderjarige] . [zorgaanbieder] ziet geen contra-indicaties voor terugkeer op korte termijn en merkt op dat [minderjarige] in een soort reserve-modus zit omdat de situatie nu onduidelijk is. Dit staat haar ontwikkeling in de weg, aldus [zorgaanbieder] .
Juvent komt in haar bericht van 3 augustus 2021 tot vergelijkbare conclusies door onder meer op te merken dat de schade voor [minderjarige] groot zal zijn als zij het proces niet overziet en er onduidelijkheid is over de termijn van terugkeer. Dit valt samen met het veranderde, minder afhankelijke gedrag van [minderjarige] naar haar pleegouders sinds het moment dat zij begreep dat thuisplaatsing weer mogelijk is.
De kinderrechter begrijpt de stellingname van de GI zo dat zij het eens is met de adviezen, maar problemen ziet in de uitvoering. Zo is voor 1 oktober 2021 geen Pools sprekende ambulante werker beschikbaar en stelt de betrokken wethouder aan Juvent geen gelden beschikbaar voor telefonische tolkendiensten bij IPT-werkzaamheden door een Nederlandstalige hulpverlener. Daarnaast is nog geen schriftelijk plan vastgesteld, ondanks overleg daartoe door de betrokkenen. De kinderrechter merkt op dat deze obstakels in de jeugdzorg hem niet onbekend zijn. Maar hij benadrukt dat dit geen rol mag spelen in de beoordeling van de vraag of een minderjarige nog valt binnen de wettelijke norm voor uithuisplaatsing. Voor [minderjarige] geldt dat er nog korte tijd reden is om haar (deels) uit huis geplaatst te houden, om haar op een veilige manier terug thuis te kunnen plaatsen.
De kinderrechter onderschrijft daarbij dat een zorgvuldige procedure een zelfstandige waarde kan hebben in de thuisplaatsing van [minderjarige] , maar stelt vast dat tot heden al sprake is van een relatief uitgebreide advisering en daarnaast goede begeleiding van alle betrokkenen. In zoverre is een hoge mate van zorgvuldigheid al gegeven. Gelet op de samenwerking tussen de ouders en [zorgaanbieder] met beperkte inzet van telefonische tolken, lijkt bovendien niet gewacht te hoeven worden op de inzet van een Pools sprekende ambulante werker. De kinderrechter merkt in dit verband wel op dat het uitblijven van vergoeding voor tolkendiensten voor het werk van IPT onbegrijpelijk is. De ouders zijn immers Europese onderdanen die aanspraak maken op het in Nederland geldende voorzieningenniveau. Bovendien zal het langer uit huis geplaatst houden van [minderjarige] een aanzienlijk grotere kostenpost blijken te zijn dan de te verwachten inzet van telefonische tolken.
De GI moet dan ook hernieuwd inzetten op het beschikbaar stellen van voldoende en passende ambulante hulp in het kader van een versnelde terugkeer van [minderjarige] naar huis. De kinderrechter kan zich daarbij volledig vinden in het door [zorgaanbieder] geschetste traject, waarbij hij met name aandacht vraagt voor de tijdige plaatsing op de school waar [minderjarige] ook de rest van het schooljaar naartoe zal gaan. Gelet daarop zal hij de verzochte machtiging uithuisplaatsing toewijzen voor de periode van 19 augustus 2021 en tot 6 september 2021, onder afwijzing van het restant van het verzoek.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin, met ingang van 19 augustus 2021 en tot 6 september 2021 en wijst het verzoek voor het overige af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2021 door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S.K.J. van Campen, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch