ECLI:NL:RBZWB:2021:408

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 19 _ 5447 en 19_5448
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor kamergewijze verhuur in Waalwijk

Op 2 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de omgevingsvergunning voor kamergewijze verhuur aan 16 personen in Waalwijk. Eisers, bewoners van de omgeving, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning aan de vergunninghouder, die het pand aan de [adres vergunninghouder] gebruikt voor kamergewijze verhuur. In het primaire besluit van 6 mei 2019 verleende het college van burgemeester en wethouders de vergunning, maar dit besluit werd door eisers bestreden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 januari 2021, waarbij zowel eisers als de vergunninghouder aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het college.

De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de vergunning in overeenstemming was met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank constateerde dat de vergunninghouder niet voldeed aan de gemeentelijke parkeernormen en dat er sprake was van overlast voor de omwonenden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van omwonenden bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral in situaties waar sprake is van mogelijke overlast en een tekort aan parkeergelegenheid. De rechtbank stelde vast dat de beleidswijzigingen die na het bestreden besluit zijn doorgevoerd, als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt, die het college hadden moeten aanzetten tot een heroverweging van het besluit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/5447 WABOA en BRE 19/5448 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2021 in de zaken tussen

[eisers 1] , [eisers 2], te [plaatsnaam] , eisers,
gemachtigde: mr. J.H.D. Elings,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te [plaatsnaam vergunninghouder] (vergunninghouder).

Procesverloop

In een besluit van 6 mei 2019 (primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het gebruiken van het pand aan de [adres vergunninghouder] in [plaatsnaam] ten behoeve van kamergewijze verhuur aan 16 personen.
In het besluit van 16 september 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 januari 2021.
Hierbij waren aanwezig eisers [eisers 1] en [eisers 2] , bijgestaan door hun gemachtigde, vergunninghouder [vergunninghouder] en namens het college mr. H. van de Werken.

Overwegingen

1.
Feiten
Vergunninghouder is de eigenaar van het pand aan de [adres vergunninghouder] in [plaatsnaam] (het pand).
Op 18 november 1968 is een bouwvergunning verleend (aan de voormalige eigenaar van het pand) voor het uitbreiden van het pand met een pension met 6 slaapkamers op de begane grond. Op 3 augustus 1970 is een bouwvergunning verleend (aan de voormalige eigenaar van het pand) voor het verbouwen van het pension voor gastarbeiders met in totaal 11 slaapkamers op de eerste verdieping en 4 slaapkamers op de begane grond. Hieraan zijn geen voorwaarden gekoppeld.
Op dit moment verhuurt vergunninghouder de afzonderlijke kamers in het pand aan arbeidsmigranten.
De heer en mevrouw [eisers 1] wonen aan de [adres eisers 1] en de heer en mevrouw Van de [eisers 2] wonen aan de [adres eisers 2] , aan weerzijden van het pand. Zij ervaren diverse vormen van overlast van de bewoners van het pand. Eisers hebben vele meldingen van overlast gedaan in de afgelopen jaren, zowel bij vergunninghouder, beheerder [naam beheerder] (tevens de voormalige eigenaar), de politie als het college.
Naar aanleiding van een tweetal controles bij het pand op 22 en 31 mei 2018, heeft het college in een brief van 3 augustus 2018 aan vergunninghouder bericht dat hij binnen zes weken een omgevingsvergunning moet aanvragen voor de kamergewijze verhuur van het pand.
Op 19 december 2018 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruiken van een pand ten behoeve van kamergewijze verhuur aan 16 personen op het perceel [adres vergunninghouder] in [plaatsnaam] . De aanvraag betreft de activiteit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Op deze aanvraag zijn de beleidsregels huisvesting arbeidsmigranten, vergunninghoudende vluchtelingen en overige personen die geen huishouden vormen gemeente Waalwijk - 2e wijziging, van toepassing (beleidsregels 2e wijziging).
In het primaire besluit van 6 mei 2019 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat voor de omwonenden. Vergunninghouder is onder meer verplicht tot het hebben van een huishoudelijk reglement en een nachtregister en hij moet een beheerder aanstellen.
Op 15 mei 2019 wijzigen de toepasselijke beleidsregels (beleidsregels 3e wijziging), naar aanleiding van de beleidsnotitie Arbeidsmigratie van 13 december 2018. De belangrijkste wijziging houdt in dat de mogelijkheid om huisvesting van categorie 2 te realiseren verder wordt ingeperkt. Bij huisvesting van 11 tot en met 30 personen vindt een zwaardere toetsing plaats op het woon- en leefklimaat.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Op 22 augustus 2019 hebben eisers hun bezwaar nader toegelicht tijdens een hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften (de commissie).
Op 5 september 2019 heeft de commissie het college geadviseerd om het bezwaar van eisers ongegrond te verklaren, onder aanvulling en verbetering van de motivering en met aanhechting van de in het advies genoemde documenten.
Op 12 september 2019 heeft de Raad een motie aangenomen, waarin staat dat de beleidsregels 3e wijziging zodanig moeten worden aangepast dat huisvestingscategorie 2 in gemengd gebied komt te vervallen.
In het bestreden besluit worden de bezwaren van eisers ongegrond verklaard, onder aanvulling en verbetering van de motivering en met aanhechting van de documenten zoals aangegeven in het advies.
Op 24 september 2019 zijn naar aanleiding van de motie de beleidsregels 4e wijziging vastgesteld. De belangrijkste wijziging is dat huisvestingscategorie 2 uit de beleidsregels is gehaald. Huisvesting van meer dan 5 personen is in een rustige woonwijk en gemengde gebieden op basis van deze beleidsregels niet meer mogelijk.
2.
Beroepsgronden
Eisers stellen dat in het bestreden besluit geanticipeerd had moeten worden op het nieuwe beleid, zoals vastgelegd in de beleidsregels 4e wijziging, althans dat het college had moeten wachten met de beslissing op het bezwaar van eisers tot de vaststelling van het nieuwe beleid. In het bestreden besluit wordt volgens eisers bovendien ten onrechte niet getoetst aan de op dat moment van toepassing zijnde, voor eisers gunstigere, beleidsregels 3e wijziging.
Eisers voeren daarnaast aan dat niet aan de vereisten uit de beleidsregels 2e wijziging wordt voldaan, zodat geen medewerking had kunnen worden verleend aan de ontwikkeling op basis van artikel 6.6.4, onder c, van het bestemmingsplan. De verleende omgevingsvergunning zorgt volgens eisers (onder meer) voor een onevenredige inbreuk op de parkeersituatie ter plaatse.
Het verstrekken van de omgevingsvergunning is volgens eisers bovendien in strijd met een goede ruimtelijke ordening, omdat een goed woon- en leefklimaat voor eisers hierdoor niet meer gegarandeerd kan worden.
Tot slot voeren eisers aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die maken dat het college van de beleidsregels 2e wijziging had moeten afwijken.
3.
Wettelijk kader, bestemmingsplan en beleidsregels
De relevante wettelijke bepalingen, planregels en beleidsregels zijn opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
4.
Beoordeling
bevoegdheid
4.1
Eisers hebben hun aanvankelijke standpunt dat het bestreden besluit genomen zou zijn in strijd met artikel 10:3, eerste lid, van de Awb ter zitting laten vallen. Dit behoeft derhalve geen bespreking meer.
strijdig gebruik
4.2
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van het geschil tussen partijen de voorgeschiedenis van deze zaak van belang is. In 1968 is een bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van het pand met een pension met 6 slaapkamers op de begane grond en in 1970 is een bouwvergunning verleend voor het verbouwen van het pension met in totaal 11 slaapkamers op de eerste verdieping en 4 slaapkamers op de begane grond. Deze vergunningen zijn nooit ingetrokken en bestaan juridisch gezien dus nog steeds. Ter zitting is vastgesteld dat er destijds ter plaatse geen bestemmingsplan gold. Het college stelt dat het op basis van de destijds geldende bouwverordening de feitelijke situatie maatgevend heeft geacht voor het antwoord op de vraag welke bestemming was toegestaan op het perceel. De feitelijke situatie was volgens het college dat het pand op enig moment gebruikt werd voor kamerbewoning, en niet meer als pension, in ieder geval op de eerste verdieping.
4.3
Het college stelt in zijn verweerschrift dat kamerbewoning op grond van artikel 27.2 van de planregels is ‘inbestemd’. Ter zitting heeft het college in dit verband toegelicht dat voor wat betreft de eerste verdieping gelet op het overgangsrecht geen sprake is van strijdig gebruik. Ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan [bestemmingsplan] in 1991 werd de eerste verdieping volgens het college al gebruikt voor kamerbewoning. Bestemmingsplan [bestemmingsplan] bepaalt volgens het college dat bestaand gebruik mag worden voortgezet en dat bestaand gebruik mag worden gewijzigd in een ander met het plan strijdig gebruik, mits de strijdigheid met het plan niet wordt vergroot. Kamerbewoning vergroot de strijdigheid met het plan niet en is op grond van het overgangsrecht dus toegestaan, aldus het college.
Omdat voor de begane grond niet bekend is wat de feitelijke situatie destijds precies was en dit ook niet meer kan worden achterhaald, heeft het college aangenomen dat een beroep op het overgangsrecht met betrekking tot de begane grond niet mogelijk is, zodat kamergewijze verhuur op de begane grond wel in strijd is met de planregels. Vast staat immers dat geen sprake is van huisvesting van één afzonderlijk huishouden zoals bedoeld in artikel 1.26 van de planregels. Daarom heeft het college op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in combinatie met artikelen 6.6.4 en 6.6.1 van de planregels een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor afwijkend gebruik.
4.4
De rechtbank stelt vast dat voormelde verwijzing naar het overgangsrecht door het college niet onderbouwd is opgenomen in het bestreden besluit. Pas in het verweerschrift en ter zitting heeft het college dit naar voren gebracht. De rechtbank is daarbij niet overtuigd dat het wijzen op het overgangsrecht slaagt. Overgangsrecht beoogt immers een bestaand recht, oftewel een bestaande legale situatie veilig te stellen. Dat de kamerbewoning in dit geval als een legale situatie kan worden aangemerkt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Uit het dossier blijkt bijvoorbeeld dat tijdens de controles op 22 en 31 mei 2018 is geconstateerd dat is afgeweken van de in 1970 verleende vergunning. De rechtbank overweegt daarbij dat zij niet beschikt over bestemmingsplan [bestemmingsplan] en het daarin opgenomen overgangsrecht. Volgens het college bepaalt dit bestemmingsplan dat bestaand gebruik mag worden voortgezet en dat bestaand gebruik mag worden gewijzigd in een ander met het plan strijdig gebruik, mits de strijdigheid met het plan niet wordt vergroot. Zelfs als dit juist is, blijft naar het oordeel van de rechtbank onduidelijk wat op dat moment het bestaand gebruik was, pension of kamergebruik. Ook het standpunt van het college dat gebruik voor kamerbewoning minder strijdig zou zijn dan gebruik als pension acht de rechtbank niet zonder meer aannemelijk.
4.5
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het besteden besluit een motiveringsgebrek bevat.
goede ruimtelijke ordening
4.6
Tussen partijen is in geschil of aan de voorwaarden die aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid zijn verbonden, wordt voldaan. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geldt dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij deze beoordeling spelen de planregels, het beleid en de aan de vergunning verbonden voorschriften een rol.
4.7
Eisers stellen dat het college bij het nemen van de beslissing op bezwaar had moeten anticiperen op het nieuwe beleid. Op 12 september 2019 was volgens eisers al duidelijk dat het beleid overeenkomstig de motie zou worden gewijzigd. Het college had ook met het nemen van de beslissing op bezwaar kunnen wachten tot de vaststelling van het nieuwe beleid.
4.8
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van het college, dat op het moment van het bestreden besluit de beleidsregels 2e wijziging golden op grond van het overgangsrecht in artikel 12 van de beleidsregels 3e wijziging, formeel juist is. Bij een volledige heroverweging moet in beginsel aan het recht en dus ook aan de beleidsregels worden getoetst die op dat moment gelden.
4.9
Ter zitting heeft het college het ambtelijke proces toegelicht waarin het bestreden besluit tot stand is gekomen. Het besluit is volgens het college feitelijk al op 11 september 2019 genomen en vervolgens in een tekenboek langs de gemeentesecretaris en de burgemeester gegaan, waarna het op 16 september 2019 is verzonden. Daardoor kon volgens het college in het bestreden besluit geen rekening worden gehouden met de aanstaande beleidswijziging, zoals vastgelegd in de beleidsregels 4e wijziging.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande onverlet laat dat bij het college op het moment dat het bestreden besluit in formeel-juridische zin werd genomen, te weten op
16 september 2019, in ieder geval wetenschap bestond over de aankomende wijzigingen in het beleid. De motie die hiervoor aanleiding was, was immers al op 12 september 2019 aangenomen. De inhoud van de beleidsregels 4e wijziging, die op 24 september 2019 in werking zijn getreden, moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook bekend worden verondersteld bij het college op het moment dat het bestreden besluit werd genomen. Huisvesting van meer dan 5 personen in gemengd gebied is op basis van deze nieuwe beleidsregels niet meer mogelijk. De onderliggende gedachte hiervan is blijkens de motie dat in de praktijk blijkt dat het toepassen van categorie 2 kamerbewoning in gemengd gebied nog regelmatig teveel druk op de woonomgeving legt, wat ten koste gaat van het leefklimaat en problemen geeft op het gebied van handhaving en openbare orde en veiligheid. Gelet op deze omstandigheden heeft het college naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval het huisvesten van 16 personen wél in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het college had hier in het bestreden besluit uitgebreider bij stil moeten staan, te meer gelet op de voorgeschiedenis van deze zaak en de evidente belangen van eisers die hieruit volgen.
4.11
Het enkele feit dat voorschriften aan de omgevingsvergunning zijn verbonden, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande, mede gelet op de alle overlastmeldingen uit het verleden, onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hoewel de voorwaarden handhaafbaar zijn en in die zin op zichzelf voldoen, kunnen deze voorwaarden naar het oordeel van de rechtbank een goed woon- en leefklimaat voor eisers en dus een goede ruimtelijke ordening in dit geval niet garanderen.
4.11
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het bestreden besluit ten aanzien van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening in strijd is met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.
parkeren
4.12
Eisers stellen dat zij veel parkeeroverlast ervaren. Het pand beschikt niet over eigen parkeerplaatsen. Hierdoor wordt veelvuldig op het trottoir voor de woning van eisers of op hun inrit geparkeerd. Het bestreden besluit is volgens eisers ook op het punt van het parkeren onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid.
4.13
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Parapluherziening parkeren Waalwijk” bepaalt in artikel 5.1, onder a, voor zover hier van belang, dat bij een gebruiksverandering of de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel, waarbij de volgende voorwaarden van toepassing zijn:
1. voor de bepaling van het aantal parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen voor auto's betekent 'in voldoende mate' dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in een gemeentelijke parkeernota. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging;
(..)
In Bijlage 2 van de nota parkeernormen Waalwijk 2015 is in artikel 2.1 bepaald dat voor zelfstandige kamerverhuur in de bebouwde kom, buiten het centrum en de schil, de parkeernorm 0,8 per kamer bedraagt.
In artikel 2.4 is bepaald dat voor een hotel functie en een bed and breakfast, in de bebouwde kom, buiten het centrum en de schil, de parkeernorm respectievelijk 15 per 10 kamers en 1 per kamer bedraagt.
Paragraaf 4.4 van de nota parkeernormen bepaalt dat indien er op eigen terrein niet (volledig) kan worden voorzien in de parkeereis dan is het mogelijk om parkeerplaatsen in de openbare ruimte aan de ontwikkeling toe te wijzen. Openbare parkeerplaatsen kunnen uitsluitend aan een ontwikkeling toebedeeld worden als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- De aanvrager heeft inzichtelijk gemaakt dat de parkeereis niet redelijkerwijs in op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort, gerealiseerd kan worden en
- De gemeten parkeerdruk binnen de loopafstanden van de functie voor de ontwikkeling in het openbare gebied lager is dan 85%. In 4.4.1 zijn de voorwaarden van de parkeeronderzoeken beschreven. Indien de parkeerdruk in het openbaar gebied lager is dan 85% dan mogen de parkeerplaatsen vanaf de gemeten parkeerdruk tot 85% van de parkeercapaciteit aan de ontwikkeling worden toebedeeld.
(..)
De acceptabele loopafstand voor wonen is in paragraaf 4.5 vastgesteld op 100 meter.
4.14
Eisers stellen dat op grond van de gemeentelijke parkeernormennota een parkeernorm van 12 parkeerplaatsen (14 x 0,8) geldt, die in beginsel op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Volgens eisers heeft het college niet inzichtelijk gemaakt dat is voldaan aan de voorwaarden om openbare parkeerplaatsen aan de ontwikkeling toe te bedelen. In het huishoudelijk reglement wordt aangegeven dat de bewoners op het Kerkplein moet parkeren. Het Kerkplein valt echter gedeeltelijk buiten de acceptabele loopafstand van 100 meter. Daarnaast is geen onderzoek verricht naar de huidige parkeerdruk op de omgeving.
Het is volgens eisers niet reëel om de parkeerbehoefte ten gevolge van de kamerverhuur af te zetten tegen de verleende vergunningen ten behoeve van pension – zoals het college doet – aangezien deze vergunningen al 50 jaar oud zijn en al zeer lang geen gebruik meer wordt gemaakt van deze vergunningen. Eisers verwijzen hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 februari 2017 (ECLI:NL:RBLIM:2017:1250).
Bovendien stellen eisers dat destijds geen (voor de huidige tijd) acceptabele afweging heeft plaatsgevonden ten aanzien van het parkeeraspect, zodat het college de parkeerbehoefte voor kamerverhuur niet onverkort naast de parkeerbehoefte van het pension heeft kunnen leggen.
Tot slot stellen eisers dat het college, ook bij een minder grote behoefte, had moeten onderzoeken of de parkeerbehoefte in de directe omgeving opgevangen kon worden. Eisers verwijzen naar een uitspraak van de AbRS van 25 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3607).
4.15
Het college stelt dat volgens vaste rechtspraak bij de beoordeling of in een plan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid slechts rekening behoeft te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het te realiseren plan (ECLI:NL:RVS:2014:2566). Dat betekent dat geen rekening wordt gehouden met reeds bestaande parkeeroverlast.
Volgens het college zijn voor dit plan minder parkeerplaatsen benodigd (namelijk 12 parkeerplaatsen) dan voor het reeds toegestane gebruik van een pension met 15 slaapkamers (namelijk 15 parkeerplaatsen; omdat geen norm bestaat voor de functie pension is aangesloten bij de normen voor hotel en bed and breakfast). Het college wijst erop dat in paragraaf 4.1 van de nota parkeernormen ook is bepaald dat bij een functiewijziging van een bestaand gebouw geldt dat de parkeerbehoefte van de bestaande functie op dat moment op het openbare gebied in mindering mag worden gebracht op de nieuwe parkeereis.
Het plan leidt dus niet tot een intensivering van de parkeerbehoefte ten opzichte van de bestaande situatie, aldus het college. De uitspraak van de AbRS van 25 november 2015 waar eisers op wijzen is volgens het college niet van toepassing, omdat in die zaak – anders dan in dit geval – sprake was van een toename van de parkeerbehoefte.
4.16
De rechtbank overweegt dat zij, vanwege de samenhang van het parkeervraagstuk met de vraag of sprake is van een legale of illegale situatie, het standpunt van het college niet op juistheid kan toetsen. Gelet op wat hiervoor is overwogen ten aanzien van het strijdig gebruik en de toepasselijkheid van het overgangsrecht is in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval onvoldoende gemotiveerd dat de parkeerbehoefte ten gevolge van de kamerverhuur mag worden afgezet tegen de parkeerbehoefte van het pension.
artikel 4:84 van de Awb
4.17
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de goede ruimtelijke ordening, is de rechtbank met eisers van oordeel dat de (voor de situatie van eisers ingrijpende) beleidswijziging, daags na het bestreden besluit, als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb kan worden aangemerkt, op basis waarvan het college van de beleidsregels 2e wijziging had kunnen afwijken. Waarom het college ervoor gekozen heeft om dit niet te doen, is in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
5.
Conclusie
5.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eisers, rekening houdend met deze uitspraak.
5.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
5.3
De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank merkt de zaken van eisers aan als twee samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb, zodat deze zaken voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden proceskosten als één zaak worden beschouwd. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier op 2 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wettelijk kader, bestemmingsplan en beleidsregels

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geldt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
(..)

Bestemmingsplan “Gemengd gebied”

Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Gemengd gebied” heeft het perceel de enkelbestemming “Gemengd”.
Artikel 6.1 van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat de voor “Gemengd” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Wonen
a. wonen in de hoofdmassa en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, waarbij per bouwperceel maximaal 1 (bedrijfs)woning is toegelaten, met dien verstande dat: 1. indien in de bestaande situatie sprake is van meer dan 1 woning op een bouwperceel, maximaal het bestaande aantal woningen is toegelaten;
2. de woning (deels) in de gevellijn is gelegen, tenzij de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woning op achterperceel' van toepassing is in welk geval de woning op maximaal de bestaande afstand tot de gevellijn mag zijn gelegen;
3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven;
4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouwen uitgesloten' of 'specifieke vorm van gemengd - achterperceel' geen woning is toegestaan, tenzij de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woning op achterperceel' eveneens van toepassing is;
5. waar onder 1 tot en met 4 woning staat dit tevens geldt voor een bedrijfswoning;
b. beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten bij een (bedrijfs)woning, op een maximum van 50 m2 brutovloeroppervlak van de hoofdmassa of bijbehorend bouwwerk per (bedrijfs)woning, met in achtneming van lid 6.5.2;
c. garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garagebox';
met dien verstande dat bestaande kamerbewoning, bed & breakfast en bedrijf en beroep-aan-huis is toegestaan in de toegelaten aard en omvang.
(..)
Op grond van artikel 1.126 van de planregels wordt onder een woning verstaan:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 6.6.4 van de planregels bepaalt dat bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.1 onder a voor het gebruik van een woning voor huisvesting van personen die geen huishouden vormen, mits:
a. de activiteiten (deels) in de gevellijn uitgeoefend worden;
b. voldaan wordt aan de voorwaarden van lid 6.6.1;
c. voldaan wordt aan de voorwaarden die zijn neergelegd in gemeentelijke 'Beleidsregels huisvesting arbeidsmigranten, vergunninghoudende vluchtelingen en overige personen die geen huishouden vormen gemeente Waalwijk'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.
Artikel 6.6.1 van de planregels bepaalt dat in lid 6.6 waar relevant wordt verwezen naar één of meerdere van de volgende voorwaarden, waarbij door het beoogde gebruik:
a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b. geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
c. geen nadelige beïnvloeding ontstaat van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke verkeerssituatie;
d. voldaan wordt aan artikel Artikel 26 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
e. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van de omgeving;
f. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - dorpslint' en overige zone - landelijk lint' dient op percelen grenzend aan de bestemming 'Agrarisch' of 'Natuur', bij ontwikkelingen aan de achterzijde sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
g. bij een combinatie van activiteiten:
1. de totale oppervlakte beperkt blijft tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen;
2. per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet wordt overschreden.
Artikel 27.2, onder a, van de planregels bepaalt dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Beleidsregels huisvesting arbeidsmigranten, vergunninghoudende vluchtelingen en overige personen die geen huishouden vormen gemeente Waalwijk
Beleidsregels 2e wijziging
Paragraaf 1 – Algemeen
Artikel 2 – vormen van huisvesting
Er zijn drie vormen van huisvesting:
Huisvestingscategorie 1: Huisvesting van maximaal 5 personen (individuen).
Huisvestingscategorie 2: Geclusterde huisvesting van maximaal 30 personen.
Huisvestingscategorie 3: Tijdelijke huisvesting. Huisvesting van 30-400 personen.
Paragraaf 2 – Huisvestingscategorie 1
Artikel 7 – huisvesting en leefklimaat
1. Huisvesting van categorie 1 vindt plaats in een rustige woonwijk of een gemengd gebied.
(..)
Paragraaf 3 – Huisvestingscategorie 2
Artikel 8 – huisvesting
Huisvesting van categorie 2 vindt plaats in een gemengd gebied. Huisvesting van categorie 2 wordt enkel toegestaan in een rustige woonwijk indien er sprake is van geheel vrijstaand hoofdgebouw, waarbij de huisvesting in het vrijstaande hoofdgebouw plaatsvindt en indien de gehele parkeerbehoefte op het eigen terrein wordt gerealiseerd. De regels uit artikel 5 zijn daarbij tevens van toepassing.
Voor zover geclusterde huisvesting plaatsvindt in zelfstandige wooneenheden dienen deze eenheden georiënteerd te zijn op de openbare weg.
Een aanvraag voor een huisvesting van categorie 2 wordt in ieder geval geweigerd indien naar het oordeel van het college één of meerdere van de volgende aspecten in onevenredige mate worden aangetast of belemmerd:
- de gebruiksmogelijkheden van omliggende functies;
- de kwaliteit van het landschap;
- verkeersontsluiting en parkeersituatie;
- milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.
Beleidsregels 3e wijziging
Paragraaf 3 – Huisvestingscategorie 2
Artikel 8 – Huisvesting
1. Huisvesting van categorie 2 van 6 tot en met 10 personen is toegestaan, mits:
a. De betreffende locatie gelegen is in een gemengd gebied;
b. De betreffende locatie géén onderdeel uitmaakt van een gebouw waarin meerdere zelfstandige wooneenheden zijn gesitueerd die middels een trappenhuis of galerij ontsloten worden;
c. Het gebouw waarvoor de vergunning wordt aangevraagd vrijstaand is, indien één of meer van de direct aangrenzende bestemmingen “Wonen” is dan wel de bestemming “Gemengd” zonder verdere functieaanduidingen;
d. Er per toekomstige bewoner minimaal 1m2 privé-buitenruimte aanwezig is. Het aantal personen dat wordt aangevraagd in de vergunning is bepalend voor de totaal benodigde oppervlakte aan privé-buiten ruimte;
e. De wooneenheden georiënteerd zijn op de openbare weg indien sprake is van huisvesting in zelfstandige wooneenheden;
2. Huisvesting van categorie 2 van 11 tot en met 30 personen is niet toegestaan,
tenzij:
a. De betreffende locatie gelegen is in een gemengd gebied;
b. De betreffende locatie géén onderdeel uitmaakt van een gebouw waarin meerdere zelfstandige woningen zijn gesitueerd die middels een trappenhuis of galerij ontsloten worden;
c. Er geen sprake is van direct aaneen gebouwde gebouwen, daar waar de locatie waarvoor een vergunning wordt aangevraagd gelegen is naast een gebouw met de bestemming “Wonen” dan wel een bestemming “Gemengd” zonder verdere functieaanduidingen;
d. De wooneenheden georiënteerd zijn op de Openbare weg indien sprake is van huisvesting in zelfstandige wooneenheden;
e. Er per toekomstige bewoner minimaal 1 m2 privé-buitenruimte aanwezig is. Het aantal personen dat wordt aangevraagd in de vergunning is bepalend voor de totaal benodigde oppervlakte aan privé-buitenruimte;
f. Uit de aanvraag blijkt dat er, naar het oordeel van het college, sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening, waarbij in de beoordeling door het college in ieder geval aandacht besteed zal worden aan:
i. De huidige situatie en in het bijzonder de functies die op dit moment in de omgeving van de betreffende locatie aanwezig zijn en de impact van deze bestaande functies op het woon- en leefklimaat van de bestaande omgeving van de betreffende locatie;
ii. De impact die de beoogde kamerverhuur heeft op de bestaande functies en op het woon- en leefklimaat in de omgeving;
iii. de impact van bestaande functies op het woon- en leefklimaat van de beoogde kamerverhuur.
3. Een aanvraag voor een huisvesting van categorie 2 wordt in ieder geval geweigerd indien naar het oordeel van het college één of meerdere van de volgende aspecten in onevenredige mate worden aangetast of belemmerd:
- Het woon- en leefklimaat van de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft en/of het woon- en leefklimaat van de omgeving;
- De gebruiksmogelijkheden van omliggende functies;
- De kwaliteit van het landschap;
- De stedenbouwkundige structuur;
- Verkeersontsluiting en parkeersituatie;
- Milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.
Paragraaf 5 - Slotbepaling
Artikel 12 - Overgangsrecht
Aanvragen om omgevingsvergunningen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van
deze beleidsregels, en waar nog niet op is beslist, worden afgehandeld op basis van de
beleidsregels “Huisvesting arbeidsmigranten, vergunninghoudende vluchtelingen en
overige personen die geen huishouden vormen gemeente Waalwijk - 2e wijziging”.
Aanvragen om omgevingsvergunningen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van
deze beleidsregels, en waar na heroverweging in bezwaar op dient te worden beslist,
worden afgehandeld op basis van de beleidsregels ‘Huisvesting arbeidsmigranten,
vergunninghoudende vluchtelingen en overige personen die geen huishouden vormen
gemeente Waalwijk - 2 wijziging”.
Beleidsregels 4e wijziging
Paragraaf 1 – Algemeen
(..)
Artikel 4 – Ongewenste huisvestingsvormen
Voor de volgende huisvestingsvormen wordt in ieder geval geen vergunning verleend:
a. Huisvesting van 6 personen of meer in een rustige woonwijk of gemengd gebied;
(..)