Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 5 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling, poging zware mishandeling en mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 juli 2021, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman, mr. C.J.M. Jansen, wel. De officier van justitie, mr. T. Kint, presenteerde het bewijs en stelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever met een mes. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank concludeerde dat het letsel van de aangever niet kon worden toegeschreven aan de verdachte, wat leidde tot een integrale vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten.
Daarnaast werd de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 13.030,-- vorderde, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de vordering bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. C.H.W.M. Sterk als voorzitter, en is openbaar gemaakt op 5 augustus 2021.