ECLI:NL:RBZWB:2021:3966
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongeldigverklaring rijbewijs na onvoldoende medewerking aan geschiktheidsonderzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het CBR, omdat hij niet volledig had meegewerkt aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid. Dit onderzoek was noodzakelijk geworden na een controle door de politie op 27 augustus 2019, waarbij de eiser onder invloed van cannabis bleek te zijn. Het CBR had de eiser verplicht om mee te werken aan een geschiktheidsonderzoek, maar de eiser had geen nieuw urineonderzoek laten verrichten, wat door het CBR als onvoldoende medewerking werd beschouwd.
De rechtbank oordeelde dat het CBR op goede gronden het rijbewijs van de eiser ongeldig had verklaard. De eiser had weliswaar een urine monster ingeleverd, maar de uitslag was onbetrouwbaar door aanwijzingen van verdunde urine. De rechtbank stelde vast dat de keurend arts het recht had om te eisen dat de eiser een nieuw urineonderzoek zou ondergaan. De eiser had aangevoerd dat de kosten van dit onderzoek hem hadden weerhouden om mee te werken, maar de rechtbank vond deze argumentatie niet overtuigend. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had voldaan aan zijn verplichtingen en dat het CBR terecht had gehandeld door het rijbewijs ongeldig te verklaren. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.