ECLI:NL:RBZWB:2021:3964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10001
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van het CBR om eiser rijgeschikt te verklaren na alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de beslissing van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om hem niet rijgeschikt te verklaren. Eiser had in 2011 de diagnose van alcoholmisbruik gekregen, waarna zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard. Na een aantal jaren waarin hij als rijgeschikt werd beoordeeld, diende hij in februari 2020 een gezondheidsverklaring in bij het CBR. Het CBR oordeelde echter dat er sprake was van alcoholmisbruik en verklaarde hem ongeschikt om een auto te besturen. Eiser voerde aan dat het CBR willekeurig had gehandeld en onvoldoende had gemotiveerd waarom hij ongeschikt was verklaard, vooral omdat de keuringsarts aanvankelijk had geadviseerd dat hij geschikt was.

De rechtbank overwoog dat de keuringsarts zijn advies had gewijzigd na vragen van het CBR en dat de verhoogde CDT-waarde in combinatie met de voorgeschiedenis van alcoholmisbruik voldoende grond vormde voor de beslissing van het CBR. De rechtbank concludeerde dat het CBR de beslissing voldoende had gemotiveerd en dat er geen sprake was van willekeur. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank benadrukte dat de verkeersveiligheid voorop staat in dergelijke zaken. De rechtbank oordeelde dat de belangen van eiser niet konden prevaleren boven de noodzaak om de verkeersveiligheid te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10001 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. T.M. ten Velde,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 juli 2020 (primaire besluit) heeft het CBR eiser niet rijgeschikt verklaard voor de personenauto, bestelauto en bepaalde driewielers en het T-rijbewijs.
In het besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit) heeft het CBR het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 juli 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. E. van Pernis-van de Wal namens het CBR.

Overwegingen

Feiten
1. Bij eiser is in 2011 de diagnose gesteld van misbruik van alcohol. Zijn rijbewijs is destijds ongeldig verklaard voor de periode van een jaar. In 2016 heeft eiser daarop voor het eerst een gezondheidsverklaring ingestuurd. Eiser is in 2016 voor één jaar rijgeschikt geacht en in 2017 voor drie jaar. In juli 2020 is eisers rijbewijs verlopen.
Eiser heeft op 13 februari 2020 een gezondheidsverklaring ingediend bij het CBR. Het CBR heeft eiser op 18 maart 2020 laten weten dat een nader onderzoek door een door het CBR aangewezen alcohol keurende psychiater noodzakelijk was.
Op 26 mei 2020 heeft een gesprek met de keuringsarts, psychiater dr. [naam psychiater] , plaatsgevonden. Op 29 mei 2020 heeft eiser bloed laten afnemen. Uit het bloedonderzoek bleek een CDT waarde van 3,5%. Op 5 juni 2020 heeft de keuringsarts geadviseerd om eiser rijgeschikt te achten voor een termijn van 3 jaar.
Op vragen van het CBR heeft de keuringsarts in een toelichting van 18 juni 2020 geantwoord dat er geen reden valt aan te geven waarom de CDT waarde hoger is dan de afkapwaarde van 2% maar dat alleen een verhoogde CDT waarde onvoldoende is om te spreken van misbruik volgens de nieuwe richtlijn alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen (hierna: de richtlijn).
Daarop heeft het CBR de keuringsarts er op gewezen dat de nieuwe richtlijn per 1 juli 2020 is ingegaan. Ook heeft het CBR de keuringsarts gevraagd of zijn advies verandert nu in de richtlijn ook wordt vermeld dat de voorgeschiedenis meegenomen moet worden als bevinding. De keuringsarts schrijft daarop in een toelichting van 10 juli 2020 aan het CBR: ‘aangezien de keuring voor 1 juli 2020 plaats vond en er sprake is van een verhoogd CDT verander ik mijn mening in ongeschikt’.
In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft het CBR eiser niet rijgeschikt geacht een auto te besturen omdat sprake is van alcoholmisbruik, onvoldoende in remissie.
Geschil
2. Het gaat in deze procedure om de vraag of het CBR op goede gronden heeft kunnen vaststellen dat sprake is van alcoholmisbruik, onvoldoende in remissie, en dat eiser daarom niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van een personenauto.
Standpunt partijen
3.1
Eiser voert aan dat sprake is van willekeur omdat de keuringsarts hem ongeschikt heeft geacht vanwege de keuringsdatum. Eiser voert aan dat hij in juni 2020 is gekeurd en dat op 1 juli 2020 de nieuwe richtlijn in werking getreden. Voortschrijdend inzicht heeft aangetoond dat er meer moet zijn dan alleen een verhoogde CDT waarde en dat is neergelegd in de nieuwe richtlijn. Eiser heeft alleen een verhoogde CDT waarde volgens de keuringsarts. De keuringsarts heeft geadviseerd eiser op basis van de nieuwe richtlijn geschikt te achten voor een periode van drie jaar. Na vragen van het CBR heeft hij zijn advies gewijzigd. Bovendien heeft het CBR onvoldoende gemotiveerd waarom hij afwijkt van het advies van de keuringsarts. Dit levert een motiveringsgebrek op.
3.2
Het CBR voert aan dat vast staat dat sprake is van alcoholmisbruik in de voorgeschiedenis. Bij eiser is een sterk verhoogde CDT waarde van 3,5% geconstateerd. De omstandigheid dat de keuringsarts in eerste instantie tot geschiktverklaring adviseert en later, na vragen van verweerder, tot ongeschiktheid, maakt niet dat het CBR ten onrechte de verklaring van geschiktheid heeft geweigerd. De keuringsarts had alle relevante gegevens moeten betrekken bij zijn onderzoek. Pas na vragen van het CBR heeft hij rekening gehouden met de voorgeschiedenis van eiser. Daarbij is niet van belang dat eiser voor de wijziging van de richtlijn is onderzocht. Bij een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik en een verhoogde CDT waarde waarvoor geen andere oorzaak aannemelijk is, kan het CBR - zowel op basis van de oude, als de nieuwe richtlijn - niet anders dan een verklaring van geschiktheid weigeren. Zelfs wanneer de keuringsarts niet tot de conclusie alcoholmisbruik zou zijn gekomen, meent het CBR dat hij op grond van de bevindingen paragraaf 8.8 van de regeling van toepassing kon achten. Het CBR mag adviezen van specialisten die in strijd zijn met de regeling namelijk niet volgen, gelet op het dwingendrechtelijke karakter van de bepalingen in de regeling.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5.1
De rechtbank overweegt het volgende. Sinds 1 januari 2019 is de CDT bepaling gestandaardiseerd onafhankelijk van de meetmethode of het laboratorium. Daarbij is het referentiegebied vastgesteld op minder dan 1,7% en de afkapwaarde op 2,0%. Een CDT waarde van meer dan 2,0% valt met 95% zekerheid buiten het referentiegebied en kan wijzen op overmatig en riskant alcoholgebruik. Voor mannen geldt dat bij een waarde boven de afkapgrens het aannemelijk is dat er in de afgelopen periode meer dan 60 gram alcohol (6AE) per dag gedurende minimaal een week is gebruikt.
5.2
Volgens vaste rechtspraak moet bij een verhoogde CDT waarde in combinatie met een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik ervan uit worden gegaan dat dit een gevolg is van alcoholmisbruik, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat de in het psychiatrisch rapport vermelde verhoogde CDT waarde is veroorzaakt door een andere oorzaak dan misbruik van alcohol. [1]
5.3
Eiser is daarin niet geslaagd. Hij noemt geen andere oorzaak voor de verhoogde CDT waarde.
5.4
De bestuursrechter mag zich niet inhoudelijk over de diagnose alcoholmisbruik uitlaten. Het is niet aan de bestuursrechter, evenmin als aan het CBR, om voor het psychiatrisch oordeel een eigen oordeel in de plaats te stellen. [2] Wel moet het CBR zich ervan vergewissen dat de aan hem uitgebrachte rapportage zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk niet tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is. [3]
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank kan de rapportage van de keuringsarts, inclusief de aanvullingen van 18 juni 2020 en 10 juli 2020, deze toets doorstaan en heeft het CBR dit rapport aan de weigering om eiser geschikt te verklaren ten grondslag mogen leggen. De keuringsarts heeft zijn eindconclusie namelijk gebaseerd op de verhoogde CDT waarde, in combinatie met de voorgeschiedenis van alcoholmisbruik. De omstandigheid dat de keuringsarts de voorgeschiedenis van alcoholmisbruik in eerste instantie niet uit zichzelf heeft meegewogen en zijn advies heeft gewijzigd na vragen van het CBR, leidt in het licht van hetgeen onder 5.2 is overwogen niet tot een ander oordeel.
5.6
Nu het CBR de beslissing volgens het bestreden besluit niet alleen heeft gebaseerd op de verhoogde CDT waarde, maar ook op de voorgeschiedenis van eiser, kon het CBR tot zijn beslissing komen en heeft hij die ook voldoende gemotiveerd. Van willekeur of een motiveringsgebrek, zoals door eiser betoogd, is dan ook geen sprake. De vraag welke versie van de richtlijn van toepassing is, 2011 of 2020, is niet van belang, nu onder beide richtlijnen een hoge, onverklaarde CDT waarde in combinatie met een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik tot de conclusie van ongeschiktheid zal leiden.
5.7
Eiser heeft ter zitting betoogd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en dat zijn zoon hem niet altijd kan helpen om ergens heen te rijden. Voor een afweging van deze belangen bestaat echter geen ruimte. De wetgever heeft dwingendrechtelijk bepaald dat personen die misbruik maken van alcohol zonder meer rij-ongeschikt zijn. Hier prevaleert het belang van de verkeersveiligheid boven het belang van de aanvrager van een verklaring van geschiktheid. In het kader van de onderhavige beoordeling kan dan ook geen rekening gehouden worden met het feit dat eiser stelt zijn rijbewijs nodig te hebben voor zijn werk.
5.8
De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepsgronden niet slagen en het bestreden besluit van het CBR standhoudt.
Conclusie
6.1
Het beroep wordt ongegrond verklaard.
6.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 5 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

Op grond van artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (het reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag (…) door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen.
Op grond van artikel 103, eerste lid, van het reglement registreert het CBR in het rijbewijzenregister (…) een verklaring van geschiktheid, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft.
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen zijn neergelegd in de bijlage die behoort bij (artikel 2 van) de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de regeling). Paragraaf 8.8 ziet op ‘misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)’.
Volgens laatstbedoelde paragraaf zijn personen die misbruik maken van dergelijke middelen zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring, op basis van een specialistisch rapport, geschikt kunnen worden geacht tot het besturen van motorrijtuigen. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.