In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) over de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiseres, die lijdt aan diverse lichamelijke en psychische klachten, had op 7 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor zorg. Het CIZ heeft deze aanvraag op 6 december 2019 afgewezen, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 11 juni 2020 ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat haar klachten zodanig ernstig zijn dat zij in aanmerking komt voor een Wlz-indicatie, omdat zij 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de te beoordelen periode loopt van de datum van de aanvraag tot de datum van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat het CIZ terecht had geconcludeerd dat eiseres niet voldeed aan de criteria voor 24 uur zorg in de nabijheid, omdat de zorgbehoefte van eiseres planbaar is en zij in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen. De rechtbank heeft de medische adviezen van het CIZ gevolgd, die concludeerden dat er geen noodzaak was voor 24 uur zorg in de nabijheid, en dat de psychische klachten van eiseres niet als een separate aandoening konden worden aangemerkt die recht gaf op Wlz-zorg.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.