ECLI:NL:RBZWB:2021:3935

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7011
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging benoeming buitengriffier en rechtsgevolgen van niet oproepen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2021, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn benoeming als buitengriffier behandeld. Eiser, die sinds 27 november 2017 als buitengriffier werkzaam was, ontving op 14 november 2019 een besluit waarin hem werd meegedeeld dat zijn benoeming per 1 januari 2020 zou eindigen. Dit besluit werd in een later stadium, op 28 mei 2020, door verweerder, het bestuur van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, bevestigd in een bestreden besluit, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 1 juli 2021 werd behandeld tijdens een zitting waar zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook vertegenwoordigers van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de beëindiging van de benoeming niet gelijkstaat aan ontslag en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit zich beperken tot het niet meer oproepen van eiser. De rechtbank concludeert dat verweerder bevoegd was om eiser niet meer op te roepen, omdat er geen arbeidsovereenkomst van rechtswege was ontstaan per 1 januari 2020. Eiser had geen aanstelling als ambtenaar en de vergoeding die hij ontving, voldeed niet aan de criteria voor bezoldiging. De rechtbank oordeelt dat de belangen van verweerder, die streeft naar een flexibele inzet van personeel, zwaarder wegen dan de belangen van eiser. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling of schadevergoeding uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7011 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. T. Rhijnsburger,
en

het bestuur van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn benoeming als buitengriffier met ingang van 1 januari 2020 wordt beëindigd.
In het besluit van 28 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van 1 juli 2021. Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde en namens verweerder mr. L. Deerenberg en drs. L.M.H.J. Vanmechelen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is vanaf 27 november 2017 werkzaam geweest als buitengriffier.
Met het primaire besluit is zijn benoeming met ingang van 1 januari 2020 beëindigd. In het besluit is opgemerkt dat zijn inzet mogelijk met een tijdelijk dienstverband wordt voortgezet.
In het bestreden besluit is meegedeeld dat de strekking van het primaire besluit is dat eiser niet meer wordt opgeroepen als buitengriffier. Formeel is het geen beëindiging van de benoeming als buitengriffier of ontslag als bedoeld in artikel 14, zesde lid, van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO).
Wijze totstandkoming bestreden besluit
2. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een volledige heroverweging van het primaire besluit plaats te vinden. Het is daarbij toegestaan om een andere grondslag op te nemen in de beslissing op bezwaar. In het kader van de zorgvuldigheid zal een partij, onder omstandigheden, dan wel de gelegenheid moeten krijgen om op het gewijzigde standpunt te reageren. [1]
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit een andere grondslag is opgenomen dan in het primaire besluit. Omdat de grondslag van zowel het primaire besluit als het bestreden besluit er feitelijk op neerkomt dat eiser niet meer ingezet zal worden door verweerder als buitengriffier, is deze nieuwe grondslag nog te beschouwen als een resultaat van de heroverweging.
Eisers stelling dat hij door de gewijzigde grondslag in het bestreden besluit is overvallen en deze handelswijze onrechtmatig is, merkt de rechtbank aan als een onderbouwing van zijn beroepsgrond dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Uit de stukken blijkt dat verweerder tijdens de bezwaarprocedure eiser op de hoogte heeft gebracht van de gewijzigde grondslag en hem in de gelegenheid heeft gesteld daarop te reageren. Eiser heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de wijziging van de grondslag op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Mededeling op rechtsgevolg gericht
3. Gelet op de gewijzigde grondslag in het bestreden besluit ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de enkele mededeling dat eiser niet meer wordt opgeroepen op rechtsgevolg is gericht. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hierbij is betrokken dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat het gegeven dat iemand niet is aangewezen als buitengriffier [2] geen belemmering hoeft te zijn om die persoon vanaf 1 januari 2020 als buitengriffier werkzaamheden te laten verrichten. Nu verweerder hierin feitelijk geen belemmering ziet, zal de rechtbank in het midden laten of een buitengriffier zonder aanwijzing bevoegd is om vanaf 1 januari 2020 werkzaamheden als buitengriffier uit te voeren. Dat eiser niet meer opgeroepen wordt vloeit volgens verweerder dus niet rechtstreeks voort uit de wijziging van de Wet RO, maar uit zijn beslissing om eiser niet meer op te roepen. De mededeling daarover is daarom op rechtsgevolg gericht.
Omvang geding
4. De omvang van het geding is in beginsel beperkt door het bestreden besluit. Het rechtsgevolg van het bestreden besluit is dat eiser niet meer wordt opgeroepen. Uit het bestreden besluit volgt niet dat eiser ontslag heeft gekregen of dat verweerder geweigerd heeft eiser een arbeidsovereenkomst aan te bieden. De omvang van het geding is daarom beperkt tot het niet meer oproepen van eiser. De beroepsgronden van eiser die zien op een ontslag of weigering hem een arbeidsovereenkomst aan te bieden, vallen buiten de omvang van het geding en zullen verder niet besproken worden.
5 Gelet op de omvang van het geding kan de rechtbank alleen beoordelen of verweerder bevoegd was om eiser niet meer op te roepen en of hij van die bevoegdheid ook in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken. Bij die beoordeling is onder andere van belang of tussen eiser en verweerder per 1 januari 2020 van rechtswege een arbeidsovereenkomst is ontstaan. Ook dat geschilpunt zal daarom besproken worden door de rechtbank.
Standpunt eiser
6. Zakelijk weergegeven, en voor zover vallend binnen de omvang van het geding, heeft eiser het volgende aangevoerd. Per 1 januari 2020 is van rechtswege een arbeidsovereenkomst ontstaan. Eiser is ambtenaar en van een aanstelling kan ook sprake zijn bij het ontbreken van een aanstellingsbesluit [3] . Eiser stelt dat het gegeven dat hij niet meer wordt opgeroepen een arbeidsvoorwaardelijk gevolg is. Verweerder handelt dan ook in strijd met de bedoeling van de Wet normalisering rechterlijke ambtenaren (Wnra). Deze wet is immers als een beleidsneutrale operatie gepresenteerd, zonder arbeidsvoorwaardelijke gevolgen. Verder is eiser van mening dat verweerder in strijd handelt met de informatiemap buitengriffiers door hem niet naar evenredigheid op te roepen. Eiser heeft verder gesteld dat er sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser heeft om schadevergoeding gevraagd.
Standpunt verweerder
7. Verweerder heeft, zakelijk weergegeven en voor zover vallend binnen de omvang van het geding, het volgende aangevoerd. Eiser is niet aangesteld als gerechtsambtenaar en er zijn ook geen feiten of omstandigheden op basis waarvan eiser had mogen begrijpen dat een aanstelling feitelijk had plaatsgevonden. Daarom kan er ook geen sprake zijn van een omzetting naar een arbeidsovereenkomst als gevolg van de Wnra. Verder bestaat geen afdwingbaar recht om als buitengriffier te worden opgeroepen. Verweerder heeft er voor gekozen om geen gebruik meer te maken van buitengriffiers, maar alleen nog maar op basis van flexibele contracten zittingsgriffiers in dienst te nemen. Uit de door eiser overgelegde informatiemap volgt alleen dat er naar gestreefd wordt om de inzet van buitengriffiers zo veel mogelijk te verdelen en volgt geen afdwingbaar recht op inzet.
Met betrekking tot de schadeclaim kan de begroting van eiser niet worden gevolgd. Eiser werd eerder geregeld opgeroepen, maar er was geen sprake van een structurele inzet. Daarbij heeft verweerder nog opgemerkt dat met de zittingsgriffiers per 1 januari 2020 arbeidsovereenkomsten met een omvang van maximaal 12 uur per week zijn gesloten.
Wettelijk kader
8. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Inhoudelijke beoordeling rechtbank
9. Partijen verschillen van mening of er voor verweerder een verplichting bestond om eiser op te roepen. Bij de beoordeling van dit geschil is onder andere van belang of er per 1 januari 2020 van rechtswege een arbeidsovereenkomst is ontstaan. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of hiervan sprake is. Bij die beoordeling zal ook moeten worden vastgesteld in welke hoedanigheid eiser voor 1 januari 2020 werkzaam was.
In welke hoedanigheid was eiser werkzaam?
10. Niet in geschil is dat eiser als buitengriffier werkzaam is geweest. Hoewel een benoemingsbesluit ontbreekt, kan uit het ondertekende formulier voor het afleggen van de eed of belofte en het feit dat eiser vanaf eind november 2017 daadwerkelijk werd ingezet als buitengriffier aangenomen worden dat eiser benoemd was tot buitengriffier.
11. De Centrale Raad van Beroep heeft al eerder geoordeeld dat een buitengriffier niet op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling werkzaam is [4] . Ingeval een uitdrukkelijk aanstellingsbesluit ontbreekt, kan onder omstandigheden toch een ambtelijke aanstelling tot stand zijn gekomen. Aan de zijde van het bestuursorgaan moet dan wel duidelijk blijken van een bedoeling om een dergelijke verhouding tot stand te brengen, dan wel van feiten of omstandigheden op grond waarvan de ambtenaar heeft mogen begrijpen dat een aanstelling tot ambtenaar feitelijk heeft plaatsgevonden [5] .
12. Eiser heeft in dit kader gesteld dat hij meer en andere werkzaamheden heeft moeten verrichten dan de werkzaamheden van buitengriffier, waardoor hij heeft kunnen begrijpen dat een aanstelling tot ambtenaar feitelijk heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij, buiten de buitengriffierswerkzaamheden, ook werd ingezet om andere buitengriffiers in te werken en hij verplicht bijeenkomsten moest bijwonen. Verweerder heeft gesteld dat deze werkzaamheden nog binnen de werkzaamheden van een buitengriffier vallen.
13. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser werkzaamheden heeft verricht die buiten de omschrijving van de werkzaamheden van buitengriffier vallen. Ter zitting is gebleken dat de bijeenkomsten die eiser moest bijwonen betrekking hadden op het functioneren als buitengriffier en wat er van de buitengriffier verwacht werd. Eiser heeft ter zitting erkend dat hij geen vakinhoudelijk overleg hoefde bij te wonen en dat hij geen cursussen hoefde te volgen. Ook hoefde eiser geen instructies te maken voor de raadsheren. Het werk van eiser kwam er hoofdzakelijk op neer dat hij verslagen moest maken van wat ter zitting werd besproken. De rechtbank is van oordeel dat deze werkzaamheden de functie van buitengriffier niet overstijgen. Ook het inwerken van andere buitengriffiers of het uitwerken van aantekeningen van andere buitengriffiers valt binnen de werkzaamheden van buitengriffier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet met recht heeft mogen begrijpen dat hij een ambtelijke aanstelling had. Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank er dan ook van uitgaan dat eiser geen aanstelling als ambtenaar had.
Is er van rechtswege een arbeidsovereenkomst ontstaan?
14. Ingevolge artikel 14 van de Ambtenarenwet ontstaat er per 1 januari 2020 een arbeidsovereenkomst van rechtswege als er sprake is van een voor die datum verleende aanstelling en bezoldiging die kan worden gekwalificeerd als loon. Eiser voldoet niet aan de voorwaarde dat hij was aangesteld als ambtenaar. De rechtbank verwijst naar wat hiervoor onder punten 10 tot en met 13 is overwogen. Ook kan de vaste vergoeding die eiser per zittingsdag ontving niet aangemerkt worden als bezoldiging. Er is dan ook geen arbeidsovereenkomst van rechtswege ontstaan per 1 januari 2020.
Was verweerder bevoegd om eiser niet meer op te roepen?
15. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij naar evenredigheid moet worden opgeroepen, heeft eiser verwezen naar de informatiemap buitengriffiers. In die informatiemap is expliciet opgenomen dat de inschakeling buitengriffiers ad hoc plaatsvindt en dat er geen minimale of maximale inzet is [6] . Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de enkele opmerking dat de zittingen zoveel als mogelijk evenredig worden verdeeld over de buitengriffiers [7] , niet aangemerkt kan worden als een verplichting iemand op te roepen. Dat eiser verhinderdagen moest doorgeven en dat hij twee dagen per week beschikbaar moest zijn, moet in relatie tot het werkbaar kunnen opstellen van het rooster gezien worden. Ook hieruit volgt geen verplichting tot oproeping. Ook uit de overige informatie in de informatiemap blijkt niet van een verplichting tot oproepen. Nu er ook anderszins geen aanwijzingen zijn dat verweerder verplicht was eiser op te roepen, moet geconcludeerd worden dat verweerder bevoegd was om eiser per 1 januari 2020 niet meer op te roepen.
Eisers stelling dat verweerder, door hem niet meer op te roepen, in strijd handelt met de bedoeling van de wetgever bij de totstandkoming van de Wnra, volgt de rechtbank niet. Zoals onder punten 10 tot en met 13 al is overwogen, was eiser niet aangesteld als ambtenaar, zodat ook de Wnra niet op hem van toepassing is.
Kon verweerder van zijn bevoegdheid gebruik maken?
16. Bij de vraag of verweerder van zijn bevoegdheid gebruik mag maken, zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van belang. De rechtbank zal hierna de beginselen waarop eiser een beroep heeft gedaan bespreken.
Vertrouwensbeginsel
17. Eiser heeft gesteld dat aan hem een toezegging is gedaan dat hij tot het einde van zijn studie bij verweerder kon blijven werken. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel heeft eiser onderbouwd door te verwijzen naar een mededeling van de heer mr. A. Henzen, de teamvoorzitter van team Handelsrecht (hierna: Henzen).
18. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiser aannemelijk maakt dat verweerder toezeggingen of andere uitlatingen heeft gedaan of dat gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe verweerder in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen [8] .
19. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat er sprake was van een toezegging. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder verwezen naar een verklaring van Henzen waarin hij het gestelde ontkent. Ter zitting heeft eiser ook erkend dat er geen sprake is van een expliciete toezegging. Eisers stelling dat hij dit wel zo begrepen heeft en dat dit ook altijd onderling zo is besproken, is onvoldoende om te oordelen dat er sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige toezegging dat hij tot het einde van zijn studie zou kunnen blijven werken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
Evenredigheidsbeginsel/belangenafweging
20. Inzake het evenredigheidsbeginsel/belangenafweging overweegt de rechtbank het volgende.
Eisers belang is duidelijk, hij heeft er belang bij om opgeroepen te worden zodat hij inkomsten heeft. Het belang van verweerder is gelegen in een optimale/efficiënte invulling van zijn organisatie. Uit de stukken blijkt dat de achterliggende gedachte van verweerder bij de inzet van buitengriffiers was om die inzet zo flexibel mogelijk te maken. Gelet op die wens van flexibele inzet is het te begrijpen dat verweerder arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd wil aangaan en niet het risico wil lopen dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou ontstaan per 1 januari 2020 of enige tijd daarna. Verder heeft verweerder gesteld dat met de vakbonden is afgesproken dat per 1 januari 2020 aan de oproepkrachten waarmee een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, een minimale urenomvang van 3 uur per week wordt gegeven. Gelet op deze afspraak met de vakbonden kon verweerder niet aan alle buitengriffiers een arbeidsovereenkomst aanbieden. Verweerder moest dan ook kiezen aan welke buitengriffiers hij een arbeidsovereenkomst aan zou bieden. Bij die keuze heeft verweerder mee kunnen wegen hoe lang iemand al als buitengriffier werkzaam was. Van belang daarbij is dat aan verweerder een grote mate van vrijheid toekomt bij de inrichting van zijn organisatie.
De rechtbank is van oordeel dat het organisatiebelang van verweerder (en dan met name de mate waarin flexibel kan worden omgegaan met buitengriffiers) zwaarder weegt dan het belang van eiser. Daarbij is ook betrokken dat aan eiser geen garanties zijn gegeven voor een (minimale) inzet per week en dat er eerder ook geen sprake is geweest van een structurele inzet. Verder is nog van belang dat verweerder eiser 1,5 maand van te voren heeft geïnformeerd dat hij niet meer opgeroepen zou worden. De rechtbank vindt dit geen onredelijke termijn om ander werk te vinden.
Gelijkheidsbeginsel
21. Voor zover het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel ook betrekking heeft op het niet meer oproepen, is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van gelijke gevallen. Dit beroep kan dan ook niet slagen.
Overige beginselen van behoorlijk bestuur
22. Verder heeft eiser gesteld dat er strijd is met het motiveringsbeginsel, verbod van willekeur en détournement de pouvoir. Voor de onderbouwing van deze stellingen heeft eiser verwezen naar wat in bezwaar is aangevoerd. Zoals eerder al overwogen is de grondslag in het bestreden besluit gewijzigd en zal de rechtbank het bestreden besluit moeten toetsen. Met een enkele verwijzing naar de bezwaargronden is onvoldoende onderbouwd waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit in strijd is met deze algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Aan deze stellingen zal daarom voorbij worden gegaan. Met betrekking tot eisers beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel verwijst de rechtbank naar wat onder punt 2 is overwogen.
23. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om eiser niet meer op te roepen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Proceskosten, griffierecht en schadevergoeding
24. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. M.J. Schouw, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op
29 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

Artikel 14, vierde lid van de Wet RO (zoals dat gold voor 1 januari 2020)
Het bestuur van een gerecht kan personen, niet zijnde rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, gerechtsambtenaar, rechter in opleiding, senior-gerechtsauditeur of gerechtsauditeur, benoemen tot buitengriffier. Zij kunnen in die hoedanigheid door het bestuur worden opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan de griffier zijn opgedragen. Het derde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. Alvorens voor de eerste keer te worden opgeroepen leggen zij de eed of belofte af. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt het formulier voor de eed of belofte vastgesteld en worden regels gesteld over de beëdiging. Aan de buitengriffiers wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels door het gerechtsbestuur een vergoeding toegekend.
Met ingang van 1 januari 2020 is ‘benoemen’ gewijzigd in ‘aanwijzen als’. Voor het overige is deze bepaling hetzelfde gebleven.
Artikel 14, zesde lid, van de wet RO
Het bestuur van het gerecht kan een buitengriffier ontslaan:
a. indien hij gedurende een periode van ten minste drie jaar geen griffierswerkzaamheden heeft verricht;
b. op grond van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte; of
c. wegens het doen of nalaten van hetgeen een persoon, werkzaam ten behoeve van een gerecht, behoort na te laten of te doen.
Artikel 14 Ambtenarenwet (zoals dat geldt vanaf 1 januari 2020)
1. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de aanstelling die voor dat tijdstip is verleend aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Ambtenarenwet, die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren aanspraak had op bezoldiging als bedoeld in artikel 115 van de Ambtenarenwet die kwalificeert als loon in de zin van artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Van de arbeidsovereenkomst maken deel uit de op dat tijdstip ten aanzien van de ambtenaar bestaande beslissingen, afspraken en toezeggingen inzake zijn arbeidsvoorwaarden, waaronder in ieder geval zijn begrepen: duur van het dienstverband, bezoldiging, werktijden, rooster, verlof, faciliteiten voor de uitoefening van de functie en studiefaciliteiten.
2. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de aanstelling die voor dat tijdstip is verleend aan een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid die geen aanspraak had op bezoldiging als bedoeld in het eerste lid van rechtswege omgezet in een overeenkomst. Van de overeenkomst maken deel uit de op dat tijdstip ten aanzien van de ambtenaar bestaande beslissingen, afspraken en toezeggingen inzake het verrichten van de arbeid, waaronder in ieder geval zijn begrepen: duur van het dienstverband, kostenvergoedingen, werktijden, rooster, verlof, faciliteiten voor de uitoefening van de functie en studiefaciliteiten.
3. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren worden aanstellingen verleend voorafgaand aan de aanstelling, bedoeld in het eerste lid, als arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht beschouwd.
4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 3.
Artikel 16 Ambtenarenwet (zoals dat geldt vanaf 1 januari 2020)
1. Krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, behouden hun geldigheid.
2. Ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor het in het eerste lid bedoelde tijdstip is bekendgemaakt, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voor dat tijdstip.

Voetnoten

2.Zoals bedoeld in artikel 14 van de Wet RO zoals dit vanaf 1 januari 2020 geldt.
6.Punt 2.1 van de informatiemap.
7.Punt 2.4 van de informatiemap.