ECLI:NL:RBZWB:2021:3934

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8283
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Türk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze op 22 mei 2019, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 19 juli 2021, waar zowel eiseres als vertegenwoordigers van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank heeft de medische beoordelingen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig zijn uitgevoerd. De primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de medische gegevens van eiseres bestudeerd en kwamen tot de conclusie dat er geen objectieve medische redenen waren om aan te nemen dat eiseres meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de orthopedisch chirurg en andere medische rapporten niet voldoende aanknopingspunten boden om de conclusies van het UWV te weerleggen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 0% heeft vastgesteld en dat de WIA-uitkering terecht is geweigerd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding of schadevergoeding toegewezen. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8283 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. E. Türk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 januari 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 20 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 19 juli 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, [naam tolk] als tolk en mr. M.B.A. van Grinsven namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als tuinbouwmedewerkster. Vervolgens heeft eiseres een WW-uitkering gekregen van het UWV. Vanuit die situatie heeft eiseres zich op 27 december 2013 ziekgemeld met rugklachten. Zij heeft een ZW-uitkering gekregen.
Deze uitkering is op 31 augustus 2015 beëindigd. Het bezwaar daartegen heeft het UWV op 2 februari 2016 ongegrond verklaard omdat eiseres in staat werd geacht om verschillende functies te verrichten, waaronder de functie productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
Met ingang van 28 april 2017 heeft eiseres zich opnieuw ziekgemeld met rugklachten.
Bij besluit van 28 juli 2017 heeft het UWV aan eiseres met ingang van diezelfde datum een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 4 april 2019 heeft het UWV de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 25 april 2019, omdat na een periode van 104 weken ziekteverzuim het recht op een ZW-uitkering eindigt.
Bij besluit van 16 april 2019 heeft het UWV de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 19 april 2019, omdat eiseres weer geschikt is voor de eerder geduide functie productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Ook heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 april 2019.
Bij besluit van 25 juli 2019 is het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 april 2019 ongegrond verklaard en de bezwaren tegen besluit van 4 april 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Bij onherroepelijke uitspraak van 30 maart 2020 (ECLI:NL:RBZWB:2020:1644) heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Op 19 januari 2019 heeft eiseres een uitkering ingevolge de WIA aangevraagd bij het UWV
.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiseres per 22 mei 2019 een uitkering op grond van de WIA geweigerd omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 mei 2019 heeft vastgesteld op 0% en daarom terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Primaire arts [naam primaire arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] het dossier bestudeerd en eiseres gezien op haar spreekuur van 9 december 2019. Zij heeft gerapporteerd dat er aanwijzingen zijn voor ziekte/gebrek want er is sprake van al jaren bestaande rugpijn zonder duidelijke oorzaak.
Er zijn anamnestische aanwijzingen voor een angststoornis waarvoor eiseres om de twee weken naar de psycholoog gaat voor een luisterend oor en tips omtrent het omgaan met vergeetachtigheid.
Er zijn beperkingen maar niet alle belemmeringen zijn traceerbaar of in relatie te brengen met ziekte. Rugpijn is aannemelijk waarvoor eiseres fysiotherapie en pijnstilling heeft. De ernst van de pijn is echter niet te verenigen met haar bewuste beslissing te stoppen met fysiotherapie voor de rug en met de hoeveelheid pijnmedicatie die eiseres volgens de medicatielijst, heeft ingenomen in mei 2019 (tweemaal daags 50 mg Diclofenac en Ibuprofen tweemaal daags 600 mg). Het gebrek aan maagbeschermer bij deze hoeveelheid NSAID’s acht primaire arts [naam primaire arts] niet te verklaren. Tevens acht zij het verbazend dat geen andere pijnstiller is ingezet nu de ingenomen medicatie geen enkel effect heeft. De door eiseres geclaimde ernst wordt volgens haar ook niet ondersteund door de fysiotherapeut die op 15 april 2019 een NRS-score van 3 in verband met de rugpijn door eiseres zelf aangegeven, vaststelt.
Bij lichamelijk onderzoek ziet [naam primaire arts] enige beperkingen in de beweeglijkheid van de rug, maar die zijn niet congruent met de door eiseres geclaimde ernst van pijn. In het dagverhaal vermeldt eiseres dat ze veel zit, terwijl daar geen medische indicatie voor is. Voor de rug, nek-en schouderklachten wordt aangeraden te blijven bewegen om deconditionering te voorkomen. Eiseres claimt weliswaar stoornissen op cognitief gebied, maar tijdens het spreekuur zijn deze niet gebleken. Zij kon zich volgens [naam primaire arts] een uur lang goed concentreren en er waren geen aanwijzingen voor geheugenlacunes. Daardoor acht zij het aannemelijk dat dit ook in mei 2019 van toepassing was. Eiseres volgt al twee jaar een behandeling bij de psycholoog die voornamelijk is gericht op haar angst rondom de vergeetachtigheid. De primaire arts ziet geen aanwijzingen voor angstklachten tijdens haar spreekuur maar dit kan volgens haar niet gegeneraliseerd worden. Daarnaast ziet zij veel inconsistenties in de anamnese en het dagverhaal. Eiseres geeft aan geen moeite te hebben met het aan- uitdoen van de kleding, terwijl dit juist wordt verwacht bij schouder- en nekpijn met een VAS-score van 10.
Door de ervaren belemmeringen in het persoonlijk en sociaal functioneren is eiseres gebaat bij een werksituatie waar geen hoog handelingstempo is vereist, zonder een verhoogd persoonlijk risico vanwege aangenomen gebruik van de sederende medicatie volgens de medicatielijst (Topiramaat en Temazepam) (geen gevaarlijke machines, niet op hoogtes werken), waar storingen/onderbrekingen/deadlines/productiepieken incidenteel mogen optreden. Voorts mag eiseres niet beroepsmatig autorijden in verband met het aangenomen gebruik van de sederende medicatie.
Op het gebied van dynamisch en statisch handelen acht de primaire arts eiseres gebaat bij een werkplek zonder grove trilbelasting door de nek, schouders en rug. Daarnaast acht zij eiseres beperkt qua buigen, frequent buigen tijdens het werk, duwen/trekken, tillen/dragen, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, lopen, lopen tijdens het werk, trappen lopen, klimmen, staan, staan tijdens het werk, geknield/gehurkt actief zijn, gebogen/getrakteerd actief zijn, boven schouderhoogte actief zijn (maximaal 2 minuten per keer, twee keer per uur). Om voldoende nachtrust te bewaken is het ‘s nachts werken afgeraden.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft de primaire arts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 december 2019, geldig vanaf 21 mei 2019.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, inclusief een brief van orthopedisch chirurg-traumatoloog [naam chirurg] van 5 november 2019 en een medisch rapport uit Turkije van 11 september 2019 van het universitair ziekenhuis [naam ziekenhuis] . Verder heeft zij deelgenomen aan een telefonische hoorzitting met eiseres op 4 juni 2020. De verzekeringsarts b&b is van mening dat op grond van het bezwaarschrift, de hoorzitting in samenhang met de zeer uitgebreide dossiergegevens en een uitspraak van de rechtbank van 3 april 2019 betreffende een eerdere datum in geding (19 april 2019) het oordeel van de primaire arts kan worden onderschreven. Er blijken bij de datum nu in geding (22 mei 2019), ten opzichte van de per 19 april 2019 geldende belastbaarheid, geen nieuwe gezichtspunten.
De mede tijdens de hoorzitting genoemde toegenomen beperkingen van het bewegingsapparaat sinds 19 april 2019 bleken niet objectief medisch vastgesteld. Wel werd op 17 mei 2019 door een orthopeed een injectie in een schouder gegeven. Een dergelijke injectie leidt tot vermindering van pijn en niet tot (toegenomen) beperkingen van de belastbaarheid. Volgens vaste rechtspraak is de subjectieve beleving niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Van belang zijn de medisch te objectiveren beperkingen. De orthopedisch chirurg geeft voor wat betreft de schouderklachten aan dat er sprake is van “surmenage bij milde artrose” waarvan de prognose in principe gunstig is mits eiseres geen repeterend zwaar lichamelijk werk doet. Ook is er sprake van een “pseudoradiculair beeld bij spondylose, lumbale wervelkolom”. De orthopedisch chirurg besluit met “met licht lichamelijk werk zou patiënt langer functioneel kunnen blijven”. Deze beschrijvingen passen volgens de verzekeringsarts b&b bij de door de artsen en verzekeringsarts voor 22 mei 2019 wederom vastgestelde beperkingen zoals neergelegd in de FML die geldt per datum nu in geding. Daarin zijn namelijk beperkingen opgenomen voor dynamische handelingen en statische houdingen die samen maken dat zware lichamelijke belasting beperkt is. Met betrekking tot de cognitieve problematiek wijst [naam verzekeringsarts b&b] op het medisch rapport uit Turkije van 11 september 2019 waarin staat: normale hersenen-nek mra en op 26 januari 2019 is in een rapport vermeld: milde cognitieve stoornissen en “subjectieve cognitieve in permanent”.
Verder wijst de verzekeringsarts b&b erop dat de rechtbank recent ten aanzien van de cognitieve klachten die golden per 19 april 2019 heeft geconcludeerd: Ook ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren hoefde de verzekeringsarts geen zwaardere beperkingen aan te nemen de overgelegde en vertaalde informatie van het ziekenhuis in [naam ziekenhuis] biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
De verzekeringsarts b&b in de procedure die tot de uitspraak van de rechtbank heeft geleid wijst er in zijn rapportage van 8 november 2019 nog op dat de Turkse onderzoeken niet diagnostisch, maar indicatief zijn en dat een slecht resultaat meerdere oorzaken kan hebben. Het resultaat toeschrijven aan een (beginnende) dementie is zeer kort door de bocht. Ook in het onderzoek van de verzekeringsarts zelf is niet gebleken dat er (in verband met het beginstadium van Alzheimer) meer beperkingen op gebied van persoonlijk en sociaal functioneren gelden. Dit alles is geldt ook voor de datum in geding in deze procedure, 22 mei 2019, zo stelt de verzekeringsarts b&b.
4.3
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan in de FML zijn opgenomen en dat enkele beperkingen erger zijn dan door de verzekeringsartsen aangenomen. Ook haar fysieke klachten zijn volgens eiseres niet op adequate wijze geconverteerd naar de FML van 18 december 2019. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar hetgeen zij in bezwaar heeft aangevoerd, evenals naar de overgelegde medische informatie van het [naam ziekenhuis] Ziekenhuis in Turkije. Voor haar cognitieve klachten moeten volgens eiseres dan ook beperkingen worden aangenomen omdat het serieuze klachten zijn en omdat die klachten in de loop der tijd zullen verergeren en leiden tot ernstige beperkingen. Voor haar fysieke klachten wijst eiseres op de bevindingen van specialist [naam specialist] . De chronische klachten van houdings- en bewegingsapparaat zijn verergerd en de stelling van het UWV dat geen duidelijke oorzaak aanwijsbaar is, is onjuist nu [naam specialist] aangaf dat er in 2019 een toename hiervan was ten opzichte van 2015. Dat blijkt ook uit de noodzakelijke injecties die eiseres in 2019 daarvoor kreeg omdat fysiotherapie niet meer hielp.
Ten onrechte grijpt de verzekeringsarts b&b terug op de beoordeling door een andere verzekeringsarts in de ZW-zaak en de uitspraak van de rechtbank in die zaak. Een WIA-beoordeling vraagt volgens eiseres een nieuwe zelfstandige beoordeling met alle beperkingen in een FML en waarbij wordt beoordeeld of er functies kunnen worden geduid. Eventuele omissies of onjuistheden van een eerdere beoordeling moeten dan hersteld worden.
4.4
In reactie op de beroepsgronden heeft verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] in haar rapportage van 4 december 2020 gesteld dat bekend is dat eiseres van mening is dat er meer beperkingen bestaan van het cognitief functioneren. Dat dit nu herhaald wordt acht zij geen reden anders te oordelen over het persoonlijk en sociaal functioneren van eiseres per datum in geding. Dat eiseres op 28 september 2020 een ingreep aan de rechterschouder ondergaat, is een gebeurtenis die 16 maanden ligt ná de datum in geding en is voor [naam verzekeringsarts b&b] geen reden het oordeel per datum in geding te veranderen.
4.5
In haar aanvullende gronden van 23 juni 2021 geeft eiseres aan reeds in de twee jaren voor de vaststelling van de hernia in 2001 rugklachten met pijn en uitstraling te hebben gehad. Zij beschrijft verder het verloop van de klachten in die tijd tot aan 2010, evenals de jaren daarna. De motivering waarom het UWV niet meer beperkingen voor eiseres aanneemt in de FML acht zij onvoldoende.
4.6
Oordeel rechtbank over de medische beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder zowel het gestelde begin van de ziekte van Alzheimer, als de fysieke klachten die eiseres heeft aangevoerd. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
De verzekeringsarts b&b stelt terecht dat de informatie van orthopedisch chirurg-traumatoloog [naam chirurg] strookt met de eigen bevindingen. De orthopedisch chirurg geeft aan dat sprake is van “surmenage bij milde artrose” waarvan de prognose in principe gunstig is mits eiseres geen repeterend zwaar lichamelijk werk doet. Ook is sprake van een “pseudoradiculair beeld bij spondylose, lumbale wervelkolom”. Hij zegt tot slot: “met lichter lichamelijk werk zou patiënte langer functioneel kunnen blijven”. Deze beschrijvingen passen bij de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen zoals neergelegd in de FML. Hierin zijn namelijk beperkingen opgenomen ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen die samen maken dat zware lichamelijke belasting beperkt is.
Ook ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren hoefden de verzekeringsartsen geen zwaardere beperkingen aan te nemen. De overgelegde en vertaalde informatie van het ziekenhuis in [naam ziekenhuis] biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Hierin staat: “Er werd geconcludeerd dat de ziekte van Alzheimer een vroeg begin en een vroeg begin had”. Dit vindt de rechtbank onvoldoende omdat informatie van artsen in Nederland niet bevestigt dat sprake is van een beginstadium van de ziekte van Alzheimer. GGZ in Balans geeft aan dat onderzoeken geen dementie hebben aangetoond en dat gesprekstherapieën zijn gericht op het verminderen van de stemmings- en spanningsklachten. De verzekeringsartsen b&b hebben er op gewezen dat de Turkse onderzoeken niet diagnostisch, maar indicatief zijn en dat een slecht resultaat meerdere oorzaken kan hebben. Het resultaat toeschrijven aan een (beginnende) dementie is zeer kort door de bocht. Ook uit het onderzoek van de verzekeringsartsen zelf is niet gebleken dat er (in verband met een beginstadium van Alzheimer) meer beperkingen op gebied van persoonlijk functioneren moeten worden vastgesteld, dan al zijn opgenomen in de FML.
De rechtbank is dan ook niet gebleken dat in de FML van 18 december 2019, geldend vanaf 21 mei 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 11180), machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (Sbc-code 264122) en (Sbc-code 111010).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 13 januari 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 13 juli 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit de opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.6 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 0%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 mei 2019 heeft vastgesteld op 0%
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 22 mei 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 29 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.