ECLI:NL:RBZWB:2021:3879

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7437
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de ZW-uitkering en terugvordering door het UWV

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, dat haar ZW-uitkering per 21 december 2019 heeft beëindigd en een bedrag van € 874,52 aan teveel betaalde uitkering heeft teruggevorderd. De rechtbank heeft op 4 mei 2021 een zitting gehouden, waarbij eiseres aanwezig was met haar gemachtigde, mr. M.M. van Woensel, en het UWV vertegenwoordigd was door een medewerker. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: eiseres was werkzaam als logistiek medewerker en is op 16 oktober 2018 uitgevallen door klachten aan haar linkeroog. Het UWV heeft haar een ZW-uitkering toegekend, maar heeft deze beëindigd met ingang van 21 december 2019, na een medische beoordeling. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV getoetst en vastgesteld dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt is, ondanks haar klachten.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was. Ook de terugvordering van de teveel betaalde uitkering is door de rechtbank als rechtmatig beoordeeld. Eiseres had kunnen weten dat zij ten onrechte ziekengeld ontving na de beëindiging van haar uitkering. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7437 ZW

uitspraak van 27 juli 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.M. van Woensel,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 4 mei 2021.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als logistiek medewerker voor gemiddeld 38 uur per week. Voor dat werk is zij op 16 oktober 2018 uitgevallen vanwege klachten aan haar linkeroog (verminderd zicht). Het UWV heeft met ingang van 16 oktober 2018 aan eiseres een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 20 november 2019 (primair besluit I) heeft het UWV eiseres hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 21 december 2019.
Bij besluit van 16 januari 2020 (primair besluit II) heeft het UWV een bedrag van € 874,52 aan teveel betaalde ZW-uitkering over de periode van 23 december 2019 tot en met 12 januari 2020 van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden:
- de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 21 december 2019 en
- de ZW-uitkering over de periode van 23 december 2019 tot en met 12 januari 2020 heeft teruggevorderd.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
Het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het UWV teruggevorderd. (artikel 33, eerste lid, van de ZW).
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het UWV besluiten om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien (artikel 33, zesde lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiseres 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft op 5 november 2019 gerapporteerd dat eiseres beperkingen heeft, maar dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Daarnaast verwacht hij dat de belastbaarheid van eiseres binnen zes maanden verder zal verbeteren.
Eiseres kan door beperkt gezichtsvermogen in het linkeroog niet volledig diepte zien. Activiteiten waarbij het binoculair zien een voorwaarde is, kunnen daardoor niet worden uitgeoefend. Er is geen sprake van beperkingen voor gezichtsveld of centrale zien. Verder kampt eiseres met schouderklachten. Gelet op de klachten van de niet-dominante linkerschouder heeft de verzekeringsarts eiseres enigszins beperkt geacht voor het functioneel gebruik van de linkerschouder. Hij acht eiseres op het gebied van aanpassing van de fysieke omgevingseisen beperkt voor trillingsbelasting, waarbij het gaat om trillingen die via de handen op het lichaam inwerken. Op het gebied van dynamische handelingen acht hij eiseres beperkt in hand- en vingergebruik, de knijp- en grijpkracht in de linkerhand is beperkt. De overige handgrepen zijn op zich niet verstoord, maar dienen niet hoogfrequent of met zware krachtsinspanning te worden uitgevoerd. De rechterhandfunctie is niet beperkt. Eiseres is ook beperkt voor het maken van schroefbewegingen met linkerhand en -arm, indien met zware krachtsinspanning uitgevoerd. Het frequent reiken tijdens het werk is licht beperkt, het reiken is niet beperkt. Eiseres is beperkt voor duwen en trekken. Het tillen is licht beperkt en het frequent zware lasten hanteren tijdens het werk is niet mogelijk. Het klimmen is licht beperkt. Op het gebied van statische houdingen acht de verzekeringsarts eiseres beperkt voor het actief zijn boven schouderhoogte. Ten aanzien van werktijden is eiseres vanwege een periodieke behandeling ongeveer eens per zes weken maar drie dagen per week beschikbaar voor arbeid. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 november 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres telefonisch gehoord en het dossier bestudeerd. Hij concludeert in zijn rapport van 25 mei 2020 dat de primaire verzekeringsarts zorgvuldig te werk is gegaan door zijn conclusie te baseren op anamnese, het eigen medisch onderzoek en de door de behandelend sector verstrekte informatie. De primaire verzekeringsarts heeft rekening gehouden met de schouderklachten en het beperkt zicht van eiseres met haar linkeroog. De beperkingen zijn op de juiste manier neergelegd in de FML. De verzekeringsarts b&b ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd en de medische informatie die zij heeft overgelegd geen aanleiding om het primair verzekeringsgeneeskundig oordeel te wijzigen. Er is geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, omdat eiseres niet voldoet aan de criteria zoals neergelegd in het Schattingsbesluit.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat haar klachten ernstiger zijn dan door de verzekeringsarts is aangenomen. Door haar pijnklachten lukt het haar niet om de linkerzijde van haar lichaam goed te gebruiken. Hierdoor is zij niet in staat om te werken. Eiseres heeft haar standpunt dat de beperkingen niet juist zijn vastgesteld, onderbouwd met medische informatie van de orthopedisch chirurg.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de pijnklachten aan haar linkerschouder en de oogklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Uit de informatie die eiseres heeft overgelegd is niet naar voren gekomen dat eiseres kampt met klachten die bij de verzekeringsartsen nog niet bekend waren. Dit blijkt ook uit de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts b&b van 12 april 2021. Aan de (subjectieve) beleving van eiseres van haar klachten kan in het kader van de ZW geen doorslaggevende betekenis worden. Hoewel de rechtbank er op zich niet aan twijfelt dat eiseres (nog steeds) pijn ervaart, moet zij dan ook concluderen dat eiseres, ondanks deze pijnklachten, niet volledig ongeschikt kan worden geacht voor het verrichten van arbeid.
Niet gebleken is dat in de FML van 5 november 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100), parking host (Sbc-code 261011) en parkeercontroleur (Sbc-code 342022).
6.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 20 november 2019
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 21 december 2019.
8.
Terugvordering
8.1
Eiseres is van mening dat de terugvordering van de ZW-uitkering over de periode 23 december 2019 tot en met 12 januari 2020 niet redelijk is. Nadat zij bericht had gekregen dat de uitkering stopte, werd de uitkering feitelijk doorbetaald, zodat het voor haar niet duidelijk was waarvoor zij in aanmerking kwam. Als gevolg hiervan had eiseres geen uitkering van het UWV, maar ook geen bijstandsuitkering. Dit dient volgens eiseres niet geheel voor haar rekening te komen.
8.2
De rechtbank is van oordeel dat in het besluit van 20 november 2019 (primair besluit I) in niet mis te verstane bewoordingen is geschreven dat de uitkering stopt en dat eiseres geen recht meer heeft op een ZW-uitkering vanaf 21 december 2019. Eiseres had dan ook kunnen weten dat zij ten onrechte ziekengeld ontving in de periode na 21 december 2019. Het UWV vorderde overigens een bedrag terug van € 829,79 in plaats van € 874,52, omdat, zoals aan eiseres bij brief van 20 januari 2020 kenbaar is gemaakt, zij over het deel dat betrekking heeft op 2020, het nettobedrag mocht terugbetalen. Dat diende zij dan wel uiterlijk 31 december 2020 aan het UWV terug te betalen. Uit de stukken maakt de rechtbank op dat eiseres dit bedrag nog niet heeft terugbetaald. Zij dient daarom het volledige bedrag van € 874,52 aan het UWV terug te betalen, waarna zij de ten onrechte afgedragen loonbelasting over de periode 23 december 2019 tot en met 12 januari 2020 van de Belastingdienst kan terugvorderen.
8.3
Nu het UWV op grond van artikel 33 van de ZW verplicht is om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen, heeft het UWV geen ruimte om daarbij een individuele belangenafweging te maken. Alleen indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1710). Van dergelijke gevolgen is de rechtbank niet gebleken. In dit kader acht de rechtbank het van belang dat het besluit tot terugvordering op 16 januari 2020 aan eiseres kenbaar is gemaakt en dat zij blijkens de brief van 20 januari 2020 ruimschoots, namelijk tot 31 december 2020, in de gelegenheid is gesteld het bedrag terug te betalen. Dat zij van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, doet hier niet aan af.
Gelet op het voorgaande wordt het beroep ongegrond verklaard.
9.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 27 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.