In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Schouwen-Duiveland. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het jaar 2019 vastgesteld op € 299.000, waartegen de belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 2 juli 2021, waarbij zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar vertegenwoordigd waren. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de slechte staat van de woning en de waarde verminderende omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning op de waardepeildatum, 1 januari 2018, in goede justitie op € 280.000 moet worden vastgesteld, en heeft de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De belanghebbende had verzocht om een schadevergoeding van € 500 wegens immateriële schade, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld tot deze schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.