ECLI:NL:RBZWB:2021:3851

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
02-176630-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van voorlopige hechtenis in verband met het uitzitten van een onherroepelijke gevangenisstraf

Op 21 juli 2021 is tegen de verdachte een bevel tot gevangenhouding verleend. De officier van justitie heeft verlenging van de geldigheidsduur van dit bevel gevorderd. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie en de raadsman gehoord. Verdachte is gehoord door middel van telehoren. De verdediging heeft de opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht. Na onderzoek is gebleken dat de verdenking en ernstige bezwaren nog steeds bestaan. De rechtbank oordeelt dat de verdachte in voorlopige hechtenis moet blijven, omdat er ernstige bezwaren zijn met betrekking tot het feit van het gooien van een steen door een ruit. De officier van justitie heeft aangekondigd een ISD-maatregel te vorderen. De verdediging heeft verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis, zodat de verdachte een onherroepelijke gevangenisstraf van tien weken kan uitzitten. De rechtbank overweegt dat schorsing van de voorlopige hechtenis met als doel het uitzitten van een gevangenisstraf minder ingrijpend is dan detentie in een Huis van Bewaring. De rechtbank heeft de artikelen van het Wetboek van Strafvordering in overweging genomen en concludeert dat de schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden toegestaan, tenzij er een rechtvaardiging is om dit niet te doen. De rechtbank heeft de termijn van het bevel tot gevangenhouding verlengd en de voorlopige hechtenis geschorst, zodat de verdachte kan beginnen met het uitzitten van de gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-176630-21
bevel verlenging gevangenhouding met bevel schorsing van de raadkamer d.d. 28 juli 2021
(artikel 66 en 80 Wetboek van Strafvordering)
in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres]
nu gedetineerd in PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Raadsman mr. K.R. Verkaart.

Procedure

Op 21 juli 2021 is tegen de verdachte een bevel tot gevangenhouding verleend.
De officier van justitie heeft verlenging van de geldigheidsduur van dit bevel gevorderd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie en de raadsman gehoord. Verdachte is gehoord door middel van telehoren.
De verdediging heeft de opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht.
De verdediging heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht.

Beoordeling

Na onderzoek is gebleken dat de verdenking, de ernstige bezwaren en de grond(en) als bedoeld in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering, die tot het bevel tot gevangenhouding van de verdachte hebben geleid, ook op dit moment nog bestaan.
Er is sprake van verdenking van een van de misdrijven omschreven in de artikelen 285, 300,
310, 31 1,321,322, 323a. 326, 326a. 350. 416, 41 7bis, 420bis, of 420quater Sr, terwijl er nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de dag waarop de verdachte wegens een van deze
misdrijven onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een
vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke
strafbeschikking een taakstraf is opgelegd. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden
dat de verdachte opnieuw een van die misdrijven zal begaan.
De rechtbank is van oordeel dat een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering op dit moment nog niet aan de orde is.
Verdachte zit in voorlopige hechtenis op grond van ernstige bezwaren en gronden met betrekking tot het feit van het gooien van een steen door een ruit. De officier van justitie heeft aangekondigd het voornemen te hebben een ISD maatregel te vorderen.
In de raadkamer van 21 juli 2021 heeft de raadsman van verdachte een verzoek gedaan tot schorsing van de voorlopige hechtenis, met als doel verdachte een onherroepelijke gevangenisstraf van tien weken uit te laten zitten. De officier van justitie heeft aangegeven dat het voorstel van de raadsman om de voorlopige hechtenis te schorsen voor de duur van de tijd dat verdachte een andere onherroepelijke vrijheidsstraf kan uitzitten niet langer uitvoerbaar is, nu het Openbaar Ministerie niet langer verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, maar de Minister van Justitie en Veiligheid. De raadkamer heeft hierop de wens geuit nader over het standpunt van het Openbaar Ministerie te worden geïnformeerd, en heeft met dat doel beslist de vordering gevangenhouding te beperken tot zeven dagen teneinde het Openbaar Ministerie in de gelegenheid te stellen bij de volgende raadkamer beter te onderbouwen waarom een dergelijke schorsing niet langer mogelijk is.
In de raadkamer van 28 juli 2021 heeft de officier van justitie vier redenen aangegeven ter onderbouwing van het genoemde standpunt.
De landelijk executie-officier heeft aangedrongen op uitdragen van dat standpunt;
De voorlopige hechtenis gaat boven de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen op grond van art. 1:4 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen;
Als gevolg van de Wet USB heeft het Openbaar Ministerie minder zicht op de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen, hetgeen met name knelt indien in het kader van gevangenisstraffen verloven worden gegeven: het Openbaar Ministerie kan dan niet goed haar taak vervullen ten aanzien van de bescherming van slachtoffers;
De digitale systemen van de Dienst Justitiële Inrichtingen en het Openbaar Ministerie sluiten niet op elkaar aan, zodat het Openbaar Ministerie geen inzage heeft in die systemen.
Desgevraagd gaf de officier van justitie aan dat de Wet USB geen principiële beletselen tegen de verzochte schorsing opwerpt, maar slechts praktische bezwaren, mede ook veroorzaakt doordat de communicatie tussen het Openbaar Ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen niet optimaal verloopt bij schorsingen van de voorlopige hechtenis met als doel een gevangenisstraf uit te zitten.
Op grond van vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is de raadkamer gehouden te onderzoeken of de strafvorderlijke belangen die gediend worden met voorlopige hechtenis op een minder ingrijpende wijze dan het daadwerkelijk detineren van verdachte in een Huis van Bewaring, gerealiseerd kunnen worden.
De raadkamer ziet het schorsen van de voorlopige hechtenis met als doel een gevangenisstraf uit te zitten in dit geval als een zodanige minder ingrijpende wijze. De eerste reden daarvoor is dat in dit geval verdachte in totaal (het aantal dagen voorlopige hechtenis en gevangenisstraf opgeteld) minder lang van zijn vrijheid zal zijn beroofd, indien een ISD-maatregel wordt opgelegd. Weliswaar heeft de officier van justitie aangegeven dat voorlopige hechtenis afgetrokken kan worden van de tijdsduur van de ISD-maatregel, maar de raadkamer acht deze mogelijkheid niet doorslaggevend, omdat een eventuele ISD-maatregel juist bedoeld is om in de tijdsperiode van maximaal twee jaar gedragsveranderingen te weeg te brengen bij verdachte, en rechters (en officieren van justitie) doorgaans de kansen daarop niet willen verkleinen door de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht af trekken van de duur van de ISD-maatregel. Een tweede reden is dat de leefomstandigheden in een gevangenis voor verdachten minder belastend zijn dan die in een Huis van Bewaring.
Een schorsing met als doel een gevangenisstraf uit te zitten dient dan ook opgelegd te worden, tenzij er een rechtvaardiging is dat niet te doen.
De raadkamer ziet artikel 1:4 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen niet als een dergelijke rechtvaardiging, omdat die regeling ziet op de situatie waarbij sprake is van het aaneensluitend ten uitvoer leggen van twee vrijheidsbenemende sancties. Dit artikel is derhalve van toepassing op een niet geschorste voorlopige hechtenis en een gevangenisstraf, terwijl hier aan de orde is een geschorste voorlopige hechtenis en een gevangenisstraf. Er strijden derhalve niet twee rechtsgronden waarop verdachte zijn vrijheid ontnomen kan worden, waarvan de Minister de volgorde moet kiezen.
De overige punten die de officier van justitie heeft aangedragen zien – zoals zij zelf desgevraagd aangaf – op praktische bezwaren van organisatorische aard binnen de uitvoerende macht. Daarin ziet de raadkamer geen rechtvaardiging om de verzochte schorsing niet toe te staan, omdat deze zich - met enige goede wil - eenvoudig laten oplossen.
De rechtbank neemt de artikelen 65, 66, 67, 67a, 78 en 80 van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de termijn van het bevel tot gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van
83 (drieentachtig) dagen;
schorst de voorlopige hechtenis met ingang van
29 juli voor de executie van een onherroepelijke gevangenisstraf van 10 weken in de zaak met parketnummer 10/075967-20.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 28 juli 2021 door:
mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter,
mr. M.E. de Boer en mr. K.E. van den Ing, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P.E. Jacet, griffier.