Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[verdachte]
Procedure
Beoordeling
Beslissing
83 (drieentachtig) dagen;
29 juli voor de executie van een onherroepelijke gevangenisstraf van 10 weken in de zaak met parketnummer 10/075967-20.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 21 juli 2021 is tegen de verdachte een bevel tot gevangenhouding verleend. De officier van justitie heeft verlenging van de geldigheidsduur van dit bevel gevorderd. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie en de raadsman gehoord. Verdachte is gehoord door middel van telehoren. De verdediging heeft de opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht. Na onderzoek is gebleken dat de verdenking en ernstige bezwaren nog steeds bestaan. De rechtbank oordeelt dat de verdachte in voorlopige hechtenis moet blijven, omdat er ernstige bezwaren zijn met betrekking tot het feit van het gooien van een steen door een ruit. De officier van justitie heeft aangekondigd een ISD-maatregel te vorderen. De verdediging heeft verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis, zodat de verdachte een onherroepelijke gevangenisstraf van tien weken kan uitzitten. De rechtbank overweegt dat schorsing van de voorlopige hechtenis met als doel het uitzitten van een gevangenisstraf minder ingrijpend is dan detentie in een Huis van Bewaring. De rechtbank heeft de artikelen van het Wetboek van Strafvordering in overweging genomen en concludeert dat de schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden toegestaan, tenzij er een rechtvaardiging is om dit niet te doen. De rechtbank heeft de termijn van het bevel tot gevangenhouding verlengd en de voorlopige hechtenis geschorst, zodat de verdachte kan beginnen met het uitzitten van de gevangenisstraf.