ECLI:NL:RBZWB:2021:3796
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Opleggen van een last onder dwangsom aan een riviergebonden waterbouwbedrijf met betrekking tot illegale activiteiten op oppervlaktewater
In deze zaak hebben verzoekers, een riviergebonden waterbouwbedrijf en een particulier, beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Infrastructuur en Waterstaat om een last onder dwangsom op te leggen vanwege illegale activiteiten op hun perceel aan de Maas. De voorzieningenrechter heeft op 20 april 2021 een verzoek om voorlopige voorziening ontvangen, dat samen met het beroep op 4 juni 2021 is behandeld. De minister heeft op 5 november 2020 een bestreden besluit genomen, waarin de last onder dwangsom is opgelegd. Verzoekers hebben aangevoerd dat er concreet zicht op legalisatie bestaat en dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot hun belangen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de woonboot, steiger, loopbrug en gastank in strijd met de Waterwet en het Waterbesluit aanwezig zijn op het terrein van verzoekers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen concreet zicht op legalisatie was, aangezien verzoekers op het moment van het bestreden besluit geen aanvraag voor een watervergunning hadden ingediend. De voorzieningenrechter heeft ook de argumenten van verzoekers over de onevenredigheid van het handhavend optreden en de gevolgen voor hun gezin en bedrijf afgewezen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de doelstellingen van de Waterwet zwaarder wegen dan de belangen van verzoekers, en dat handhaving noodzakelijk is voor de bescherming van het oppervlaktewater en de bijbehorende flora en fauna.