In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 1 mei 2020, waarin de uitbetaling van haar WW-uitkering werd geweigerd. Eiseres had haar dienstverband per 1 februari 2019 beëindigd en had eerder een WW-uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat zij niet voldeed aan de referte-eis. Eiseres stelde dat er sprake was van een bijzonder geval, omdat zij ervan uitging dat zij pas na beëindiging van haar dienstverband een WW-uitkering kon aanvragen. De rechtbank heeft de zaak op 3 juni 2021 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.
De rechtbank oordeelde dat eiseres niet tijdig een aanvraag had ingediend en dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat het UWV zou verplichten om af te wijken van de wettelijke termijn van 26 weken. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor het bestaan van een bijzonder geval bij eiseres lag. Eiseres had niet aangetoond dat zij door onwetendheid of verkeerde informatie van het UWV was verhinderd om tijdig een aanvraag in te dienen. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de uitkering over de periode van 2 juli 2018 tot en met 1 oktober 2018 niet had uitbetaald.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. J.E.C. Vriends en openbaar gemaakt op 26 juli 2021.