In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, een onderneming die zich bezighoudt met de exploitatie en verhuur van boten, had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 13.027, die was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017. Daarnaast was er een verzuimboete van € 1.302 opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de boete verminderd tot € 1.106.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende in 2017 niet als ondernemer voor de omzetbelasting kon worden aangemerkt, omdat zij niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij economische activiteiten verrichtte die gericht waren op het behalen van duurzame opbrengsten. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende geen recht had op aftrek van voorbelasting, omdat de Mini Cooper die zij had aangeschaft uitsluitend voor privédoeleinden werd gebruikt. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de inspecteur geen toezeggingen had gedaan die de belanghebbende in redelijkheid kon opvatten als een belofte om haar een kans te geven om haar ondernemerschap aan te tonen.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht waren opgelegd, maar heeft de boete gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.