ECLI:NL:RBZWB:2021:3752

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
BRE-21_2307_tm_2310
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in belastinggeschil over verrekening en uitbetaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst. De belanghebbende had meerdere keren verzocht om informatie over de verrekening of terugbetaling van belastingbedragen, maar ontving geen tijdige reactie van de ontvanger. Na verschillende verzoeken en ingebrekestellingen heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij ook aanspraak werd gemaakt op een dwangsom.

De rechtbank heeft in haar uitspraak eerst de bevoegdheid om te oordelen over het beroep beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat zij niet bevoegd was om te oordelen over de beslissingen van de ontvanger op grond van de Invorderingswet 1990. De rechtbank stelde vast dat de beslissing tot verrekening of uitbetaling van bedragen niet onder de uitzonderingen valt die in de regelgeving zijn opgenomen. Hierdoor was er geen mogelijkheid voor de belanghebbende om zijn geschil voor te leggen aan de (fiscale) bestuursrechter.

Aangezien de rechtbank onbevoegd was, heeft zij besloten om het door de belanghebbende betaalde griffierecht terug te betalen. De rechtbank merkte ten overvloede op dat de ontvanger inmiddels de gevraagde informatie had verstrekt en tot uitbetaling was overgegaan. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/2307 tot en met 21/2310
uitspraak van 26 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.

1.Motivering

Procesverloop
1.1.
Belanghebbende heeft op de volgende data mededelingen ontvangen over verrekening of terugbetaling:
- 25 september 2020 in verband met aanslagnummer [aanslagnummer] B.01.0060;
- 2 oktober 2020 in verband met aanslagnummer [aanslagnummer] O.01.0070;
- 2 oktober 2020 in verband met aanslagnummer [aanslagnummer] O.01.0080;
- 23 oktober 2020 in verband met aanslagnummer [aanslagnummer] O.01.0090.
1.2.
Bij brieven van 28 december 2020 verzoekt belanghebbende om aan te geven of de bedragen zijn uitbetaald of verrekend.
1.3.
Bij brieven van 5 april 2021 wordt de ontvanger, bij gebrek aan reactie, in gebreke gesteld en maakt belanghebbende aanspraak op een dwangsom.
1.4.
Bij brieven van 20 mei 2021 wordt de ontvanger, bij gebrek aan reactie, wederom in gebreke gesteld.
1.5.
Bij brieven van 31 mei 2021 stelt belanghebbende beroep in betreffende het niet (tijdig) uitleg geven over de uitbetaling dan wel verrekening en daarbij wordt onder meer aanspraak gemaakt op een dwangsom.
1.6.
Bij brieven van 17 juni 2021 en 25 juni 2021 heeft de inspecteur van de Belastingdienst (de inspecteur) gereageerd op de beroepschriften van belanghebbende. In de laatste brief is verwezen naar de bijgevoegde brief van de ontvanger van 25 juni 2021.
Bevoegdheid
1.7.
De rechtbank moet eerst beoordelen of zij mag beslissen op het beroep.
1.8.
De (fiscale) bestuursrechter is als uitgangspunt niet bevoegd te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de Invorderingswet 1990 [1] . Voor bepaalde besluiten is in de regelgeving een uitzondering gemaakt. De beslissing tot verrekening of uitbetaling van bedragen valt niet onder een van de uitzonderingen. Een geschil over verrekening of uitbetaling van bedragen kan worden voorgelegd aan de civiele rechter.
1.9.
Aangezien geen beroep bij de (fiscale) bestuursrechter openstaat, geldt dat ook voor het beroep wegens het niet tijdig beslissen (of zoals de belanghebbende het omschrijft, het weigeren om informatie te geven), evenals het verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom. De rechtbank is onbevoegd [2] .
1.10.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
1.11.
Aangezien de rechtbank onbevoegd is, zal aan de griffier worden opgedragen het griffierecht dat is betaald terug te betalen aan belanghebbende.
1.12.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de ontvanger bij brief van 25 juni 2021 aan belanghebbende de informatie heeft gezonden waar belanghebbende om heeft verzocht en tot uitbetaling van de bedragen is overgegaan.

2.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- draagt de griffier op het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 26 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak die behoort bij de Awb. In dat artikel 1 wordt de Invorderingswet 1990 genoemd.
2.Zie ook Gerechtshof Amsterdam 9 februari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:654