In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die winst uit onderneming geniet uit een eenmanszaak in de verkoop en reparatie van elektrische fietsen, had bezwaar gemaakt tegen een boete van € 369 die was opgelegd in verband met een te late aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. De inspecteur had de boete opgelegd gelijktijdig met de aanslag, omdat de aangifte niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft op 8 juli 2021 een zitting gehouden, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was, maar de inspecteur wel vertegenwoordigd was.
De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de boete verminderd tot € 100. De rechtbank overwoog dat, hoewel de boete in overeenstemming met de wet was opgelegd, er sprake was van verzachtende omstandigheden. De belanghebbende had een boekhouder ingeschakeld en had de aangifte slechts één dag te laat ingediend. Daarnaast had hij in de jaren na 2016 zijn aangiften tijdig ingediend. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, aanleiding gaven om de boete te matigen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de inspecteur het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.