ECLI:NL:RBZWB:2021:370

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6114
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewet-uitkering en toetsing nieuwe feiten door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een verzorgende/huishoudelijke hulp, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een Ziektewet-uitkering aangevraagd, die door het UWV was geweigerd met ingang van 1 februari 2019. Het UWV stelde dat eiseres per 30 december 2018 arbeidsgeschikt was verklaard en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van dit besluit rechtvaardigden. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, maar dit was ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 17 december 2020 werd het beroep van eiseres besproken. Eiseres voerde aan dat zij veel pijn had en dat haar situatie was verslechterd, onder andere door een fietsongeluk. De verzekeringsarts van het UWV, G. Sprenkels, had echter vastgesteld dat er geen nieuwe medische feiten waren die betrekking hadden op de datum van 30 december 2018. De rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat eiseres geen nieuwe feiten had aangedragen die de weigering van de ZW-uitkering konden onderbouwen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV de bezwaren van eiseres terecht ongegrond had verklaard. Eiseres had geen recht op een ZW-uitkering, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6114 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Almere)
,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 oktober 2019 (primaire besluit) heeft het UWV eiseres een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd met ingang van 1 februari 2019.
In het besluit van 13 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 december 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar echtgenoot en mr. M. Reitsma namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als verzorgende/huishoudelijke hulp. Voor dat werk is zij, na eerdere periodes van arbeidsongeschiktheid, eind 2017 uitgevallen vanwege toegenomen pijnklachten.
In een besluit van 15 februari 2018 heeft het UWV eiseres hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 16 februari 2018. Het daartegen door eiseres ingediende bezwaar is door het UWV ongegrond verklaard waarna eiseres daartegen beroep heeft ingesteld bij deze rechtbank onder procedurenummer BRE 18/3624. Bij uitspraak van 6 december 2018 heeft deze rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
Na eerdere weigering van een ZW-uitkering per 6 april 2018 omdat eiseres arbeidsgeschikt werd geacht voor het eigen werk en de ongegrondverklaring van de bezwaren van eiseres daartegen bij besluit van 21 augustus 2018, heeft eiseres zich op 7 september 2018 ziek gemeld.
Bij besluit van 21 september 2018 heeft het UWV eiseres vanaf 6 juli 2018 arbeidsongeschikt geacht tot 21 september 2018. Na een volgende ziekmelding van eiseres heeft het UWV bij besluit van 20 juni 2019 eiseres vanaf 7 november 2018 arbeidsongeschikt geacht tot 30 december 2018. Het bezwaar van eiseres tegen dat besluit heeft het UWV bij besluit van 24 september 2019 ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft eiseres zich met ingang van 1 februari 2019 ziek gemeld bij verweerder.
Het UWV heeft bij het primaire besluit geweigerd eiseres met ingang van 1 februari 2019 een ZW-uitkering toe te kennen. Daartoe heeft het UWV gesteld dat eiseres per 30 december 2018 arbeidsgeschikt is verklaard en dat niet is gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het UWV heeft daarbij bepaald dat eiseres in de bezwaarprocedure heeft laten blijken dat zij eigenlijk meent vanaf 7 november 2018 doorlopend arbeidsongeschikt te zijn. Dit betekent dat het bezwaar zich richt tegen de beslissing op bezwaar van 24 september 2019. Nu tegen dat besluit niet tijdig een rechtsmiddel is aangewend staat dat in rechte vast. Alleen als er sprake is van nieuwe medische feiten kan het UWV daarvan terugkomen en daarom vat het UWV de ziekmelding per 1 februari 2019 op als een herhaalde aanvraag. Omdat niet is gebleken van nieuwe medische feiten komt het UWV niet terug van het besluit van 24 september 2019.
2.
Geschil
Het besluit van 24 september 2019 tot handhaving van het besluit van 20 juni 2019 is na ommekomst van de beroepstermijn van zes weken in rechte onaantastbaar geworden. Niet is gebleken dat eiseres (tijdig) beroep heeft ingesteld tegen dit besluit. Daarmee staat vast dat eiseres met ingang van 30 december 2018 arbeidsgeschikt wordt geacht in het kader van de ZW. Het verzoek van eiseres, zoals zij dat in bezwaar heeft toegelicht, strekt ertoe dat het UWV terugkomt van het besluit van 24 september 2019 en haar ook op en na 30 december 2018 een ZW-uitkering toekent.
In geschil is of er sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht op grond waarvan het UWV dient terug te komen van het besluit 24 september 2019.
3.
Toetsingskader
3.1
Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
In het tweede lid is bepaald dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
3.2
In een uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Voor een geval als dit, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, vloeit uit deze uitspraak voort dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid toetst of het bestuursorgaan zich terecht en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel is gekomen dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan echter aan de hand van wat de rechtszoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
3.3
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is genomen na onderzoek door verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) G. Sprenkels van het UWV. Zij heeft het dossier, inclusief de door eiseres ingebrachte documenten, bestudeerd en was aanwezig bij de hoorzitting op 3 februari 2020. De verzekeringsarts b&b heeft in de rapportage van 13 februari 2020 gerapporteerd dat eiseres eerder op 19 september 2019 is gezien door verzekeringsarts b&b F. Declerq, waarbij als ‘datum in geding’ 30 december 2018 gold. Verzekeringsarts b&b Sprenkels rapporteert dat in de beschrijving van eiseres onmacht en verontwaardiging voelbaar is. Echter, ter beoordeling is de vraag of er nieuwe medische feiten zijn die betrekking hebben op de datum 30 december 2018. Volgens de verzekeringsarts b&b is er sprake van rugklachten bij eiseres. Die zijn door Declerq beoordeeld in het eerdere bezwaar. Uit de door eiseres ter hoorzitting ingebrachte nieuwe medische stukken komt naar voren dat er onveranderd een revalidatietraject wordt geadviseerd. Er zijn geen nieuwe medische feiten of omstandigheden voor de te beoordelen datum 30 december 2018, aldus de verzekeringsarts b&b.
5.
Standpunt van eiseres
In beroep heeft eiseres daartegen aangevoerd dat zij veel pijn heeft en zelfs tijdens de hoorzitting morfine moest slikken. Dit morfinegebruik is op zich al een nieuw feit. Hierdoor komt zij ’s ochtends moeilijk uit bed. Verder heeft eiseres het fietsongeluk beschreven dat zij als oorzaak van haar toegenomen klachten aanmerkt en heeft zij gesteld dat de verzekeringsarts onvoldoende heeft geluisterd naar wat zij heeft gezegd. Eiseres verwijt de verzekeringsartsen verder dat zij geen informatie hebben opgevraagd bij haar behandelaars. De toenemende pijn heeft ook toenemende pijnmedicatie tot gevolg, zoals eiseres in beroep nader heeft toegelicht. In haar aanvullende gronden heeft eiseres gesteld dat het ook geestelijk niet goed met haar gaat als gevolg van al haar lijden en dat ook uit de in november 2019 gehouden botscan geen verklaring voor de pijn is gekomen. Omdat eiseres inmiddels in de bijstand zit, moest ze haar woning verkopen en kleiner gaan wonen, aldus eiseres.
6.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden in de zin van art 4:6 van de Awb.
Het medisch onderzoek door het UWV heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Uit de rapportage van verzekeringsarts b&b Sprenkels blijkt dat zij op de hoogte was van de door eiseres gestelde klachten, maar dat daarin geen nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden zijn gebleken die betrekking hebben op de datum 30 december 2018. Eiseres
heeft geen medische stukken ingebracht die nieuwe feiten en/of omstandigheden bevatten die zien op de datum in geding (30 december 2018), die niet eerder bekend waren bij het UWV of die door eiseres niet eerder bij het UWV hadden kunnen worden ingebracht. Ter zitting heeft eiseres nog benadrukt dat zij in februari 2019 onder behandeling is gekomen in de [naam kliniek] in Nijmegen bij orthopeed M. Beekhuizen. Zij heeft gewezen op de verrichte botscan in november 2019, de morfine die inmiddels als medicatie is opgehoogd en de inmiddels voorgeschreven pijnmedicatie nozinan. Deze feiten en omstandigheden zien echter op data (deels ruim) na de datum in geding (30 december 2018) en het besluit van 24 september 2019.
Dat eiseres als gevolg van haar klachten moeilijke tijden doormaakt begrijpt de rechtbank, maar zonder medisch geobjectiveerde nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die zien op 30 december 2018, kan zij niet met succes vragen om terug te komen van in rechte vaststaande besluiten. Ook de door een vriendin van eiseres ingestuurde adhesiebetuiging van 17 november 2020 kan daarin – hoe onbevredigend ook – geen verandering brengen.
7.
Conclusie
Gelet op het voorgaande heeft het UWV de bezwaren terecht ongegrond verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 28 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.