ECLI:NL:RBZWB:2021:3692

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
BRE 20/7523
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.955. De inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar, waarna de belanghebbende in beroep ging.

De zitting vond plaats op 14 juli 2021, maar de belanghebbende verscheen niet, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging op de juiste wijze was verzonden. In de uitspraak werd vastgesteld dat de belanghebbende recht had op aftrek van bepaalde zorgkosten, maar dat het geschil zich beperkte tot de vraag of hij recht had op een hoger bedrag aan aftrek voor vervoerskosten in verband met ziekte of invaliditeit.

De rechtbank overwoog dat de Wet op de inkomstenbelasting 2001 voorwaarden stelt aan de aftrek van zorgkosten, waaronder dat de kosten door de belastingplichtige zelf moeten zijn gemaakt en niet door een ander vergoed. De belanghebbende stelde dat hij meer taxikosten had gemaakt dan door de inspecteur was erkend, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/7523
uitspraak van 22 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 22 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.955, aanslagnummer [aanslagnummer] .
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021 te Breda.
Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] .
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 22 juni 2021 aan belanghebbende op het adres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 23 juni 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2018, voor zover van belang, als volgt ingediend:
Bedrag (€)
Loon uit vroegere dienstbetrekking
56.42
Uitgaven voor specifieke zorgkosten
Vervoerskosten
2.043
Drempel
-/- 1.578
AF: uitgaven voor specifieke zorgkosten
-/- 465
Belastbaar inkomen uit werk en woning
55.955
2.2.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2018 conform de ingediende aangifte opgelegd.
2.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
2.4.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat belanghebbende recht heeft op de aftrek van uitgaven voor genees- en heelkundige hulp voor een bedrag van € 254 en voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit van € 1.565, bestaande uit vervoerskosten van € 349, waaronder voor reizen naar [zorgverlener] en [zorgverlener] , en de kosten voor een vliegticket naar Zuid-Afrika van € 1.216. Na toepassing van de drempel zou belanghebbende dan recht hebben op een aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 241. Dat is lager dan het bedrag waarvan bij de aanslag is uitgegaan.
2.5.
In geschil is enkel nog het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek voor uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit.
2.6.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) aan de aftrek van (specifieke) zorgkosten een aantal voorwaarden stelt. Op grond van artikel 6.1 in samenhang met de artikelen 6.17 en 6.18 van de Wet IB 2001 is onder meer vereist dat de kosten zijn gemaakt in verband met ziekte of invaliditeit, dat de kosten uitstijgen boven een bepaalde inkomensafhankelijke drempel en bovendien dat de kosten op de belastingplichtige drukken. Dat laatste betekent dat de kosten moeten zijn gemaakt door de belastingplichtige en dat deze niet door een ander, bijvoorbeeld door de zorgverzekeraar, worden vergoed. Kosten die onder het verplichte of vrijwillig verhoogde eigen risico vallen, zijn evenmin aftrekbaar. De bewijslast met betrekking tot deze feiten rust op belanghebbende.
2.7.
Belanghebbende stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat hij recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek van vervoerskosten, omdat hij vaker naar [zorgverlener] en [zorgverlener] is gereisd en in totaal € 400 aan taxikosten heeft gemaakt in verband met zijn bezoeken aan [zorgverlener] . Ter onderbouwing heeft belanghebbende een afsprakenkaart, een overzicht van de zorgverzekeraar en een rekeningoverzicht overgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen recht op een hoger bedrag aan aftrek van vervoerskosten. De rechtbank overweegt hierbij als volgt. De inspecteur heeft al rekening gehouden met een bedrag van € 349 aan vervoerskosten, waarbij hij is uitgegaan van de reizen die belanghebbende naar [zorgverlener] en [zorgverlener] heeft gemaakt. Belanghebbende heeft, tegenover de argumenten van de inspecteur, geen onderbouwing gegeven voor zijn verhaal dat hij vaker op en neer is gereisd. Verder heeft belanghebbende ook niet aangetoond dat zijn kosten hoger zijn geweest dan het door de inspecteur vastgestelde bedrag omdat hij met de taxi is naar de behandelingen is gegaan. Het enkele bankafschrift is daarvoor niet voldoende bewijs. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de aanslag te verlagen.
2.8.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.C. van den Berg, griffier, op 22 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.