Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.955. De inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar, waarna de belanghebbende in beroep ging.
De zitting vond plaats op 14 juli 2021, maar de belanghebbende verscheen niet, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging op de juiste wijze was verzonden. In de uitspraak werd vastgesteld dat de belanghebbende recht had op aftrek van bepaalde zorgkosten, maar dat het geschil zich beperkte tot de vraag of hij recht had op een hoger bedrag aan aftrek voor vervoerskosten in verband met ziekte of invaliditeit.
De rechtbank overwoog dat de Wet op de inkomstenbelasting 2001 voorwaarden stelt aan de aftrek van zorgkosten, waaronder dat de kosten door de belastingplichtige zelf moeten zijn gemaakt en niet door een ander vergoed. De belanghebbende stelde dat hij meer taxikosten had gemaakt dan door de inspecteur was erkend, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.