ECLI:NL:RBZWB:2021:369

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 19_91, 19_1570 en 19_1658
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunningen en handhavingsverzoeken met betrekking tot horecabedrijf in clubgebouw

Op 27 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, bewoners van een gemeente, beroep hebben ingesteld tegen verschillende besluiten van de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. De zaak betreft de vergunningverlening en handhaving met betrekking tot de exploitatie van een horecabedrijf in een clubgebouw. De eisers hebben beroep ingesteld tegen de verleende drank- en horecawetvergunning aan een derde partij, alsook tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen procesbelang meer hadden bij het beroep tegen de vergunning, omdat deze was ingetrokken. De beroepen tegen de handhavingsverzoeken zijn ongegrond verklaard, omdat de inhoudelijke gronden door de eisers ter zitting zijn ingetrokken. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de beroepen is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000 voor de eisers, te betalen door de Staat der Nederlanden. Daarnaast zijn de proceskosten en griffierechten aan de eisers toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/91 HOREC, BRE 19/1570 GEMWT en BRE 19/1658 GEMWT

uitspraak van 27 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser1], [eiser2]. en [eiser3].te [plaatsnaam], eisers,
gemachtigde: [gemachtigde],
en
de burgemeester van de gemeente Veere, verweerder in BRE 19/91 HOREC en BRE 19/1570 GEMWT;
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere,verweerder in de BRE 19/1658 GEMWT;
Als derde partij zijn aangemerkt:
1. [derde partij 1]te [plaatsnaam derde partij 1] (eigenaar van ‘[het clubgebouw]’);
2. [derde partij 2],te [plaatsnaam derde partij 2], (voormalig exploitant van ‘[het clubgebouw]’);
3. de Staat der Nederlandenminister van Rechtsbescherming).

Procesverloop

Eisers hebben beroep (BRE 19/91 HOREC) ingesteld tegen het besluit van 20 november 2018
(bestreden besluit I)van de
burgemeesterover een aan [derde partij 2] verleende drank- en horecawetvergunning en vrijstelling van het exploitatieverbod ten behoeve van de exploitatie van clubgebouw ‘[het clubgebouw]’ te [plaatsnaam] (hierna: het clubgebouw).
Daarnaast hebben eisers beroep (BRE 19/1570 GEMWT) ingesteld tegen het besluit van 27 maart 2019
(bestreden besluit II)van de
burgemeesterover de afwijzing van het handhavingsverzoek van eisers van 21 mei 2018. Eisers hebben ook beroep (BRE 19/1658 GEMWT) ingesteld tegen het besluit van 27 maart 2018
(Bestreden besluit III)van het
collegeover de afwijzing van het handhavingsverzoek van eisers van 22 mei 2018.
Eisers hebben de burgemeester en het college in beide handhavingsverzoeken verzocht om handhavend op te treden tegen de exploitatie van een horecabedrijf in het clubgebouw.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 16 december 2020. Namens eisers was daarbij hun gemachtigde aanwezig. Namens verweerder waren daarbij aanwezig [aanwezige verweerder 1] en [aanwezige verweerder 2]. [derde partij 1] te [plaatsnaam derde partij 1] heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger derde partij 1]. De heer [derde partij 2] is niet verschenen.

Overwegingen

1. Feiten
Eisers zijn woonachtig en gevestigd aan de [adres] te [plaatsnaam].
Feiten BRE 19/91 HOREC
Op 27 juni heeft [derde partij 2] bij
de burgemeestereen aanvraag om een drank- en horecawetvergunning (DHW-vergunning) ingediend voor de inrichting ‘[het clubgebouw]’ aan de [adres clubhuis] te [plaatsnaam], het clubgebouw van [derde partij 1]. Op dezelfde dag heeft [derde partij 2] verzocht om een exploitatievergunning op grond van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Veer 2017 (APV).
Bij besluit van 8 augustus 2017
(primair besluit I)heeft de burgemeester de gevraagde DHW-vergunning verleend. In hetzelfde besluit heeft de burgemeester ambtshalve vrijstelling verleend van het verbod in de APV om zonder vergunning een openbare inrichting te exploiteren.
Bij brief van 21 mei 2018 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de vergunning en de vrijstelling.
Op 26 juni 2018 heeft [derde partij 2] een wijziging van de exploitatie gemeld. Het betreft de vergroting van het terras bij het clubgebouw tot 300 m2.
Bij besluit van 19 juli 2018 heeft de burgemeester een gewijzigde DHW-vergunning verleend, waarin is vastgelegd dat naast het clubgebouw een terras van 300 m2 geëxploiteerd mag worden. Het bezwaarschrift van eisers is mede gericht geacht tegen de gewijzigde vergunning.
Bij
bestreden besluit Iheeft de burgemeester het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Bij brief van 2 januari 2019 hebben eisers beroep ingesteld tegen bestreden besluit I.
Bij brief van 22 november 2019 hebben eisers het beroep tegen bestreden besluit I ingetrokken voor zover het beroep zich richt tegen de verleende DHW-vergunning.
Bij besluit van 25 november 2019 heeft de burgemeester de verleende vrijstelling van het exploitatieverbod ingetrokken, omdat [derde partij 2] op 21 september 2019 is gestopt als exploitant van het clubgebouw. In dat besluit is tevens aan [derde partij 2] medegedeeld dat een DHW-vergunning automatisch vervalt als er langer dan een jaar geen gebruik is gemaakt van de vergunning of als er een nieuwe vergunning wordt verleend.
Feiten BRE 19/1570 GEMWT
Bij brief van 21 mei 2018
(handhavingsverzoek I)hebben eisers
de burgemeesterverzocht om handhavend op te treden voor zover het clubgebouw in strijd met de vergunning en vrijstelling wordt geëxploiteerd.
Het verzoek van eisers om handhavend op te treden voor zover het clubgebouw in strijd met de vergunning en vrijstelling wordt geëxploiteerd, heeft geleid tot verschillende controles in de periode van mei 2018 tot en met september 2018.
Bij besluit van 11 oktober 2018
(primair besluit II)heeft de burgemeester het handhavingsverzoek afgewezen. Tegen dit besluit hebben eisers op 22 november 2018 bezwaar gemaakt.
Bij
bestreden besluit IIheeft de burgemeester de bezwaren tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek ongegrond verklaard.
Bij brief van 1 april 2019 hebben eisers beroep ingesteld tegen het bestreden besluit II
.
Feiten BRE 19/1658 GEMWT
Bij brief van 22 mei 2018
(handhavingsverzoek II)hebben eiser
het collegeverzocht om handhavend op te treden voor zover het clubgebouw wordt geëxploiteerd in strijd met de DHW-vergunning, de vrijstelling van het exploitatieverbod en het bestemmingsplan.
Het verzoek van eisers om handhavend op te treden voor zover het clubgebouw in strijd met de vergunning en vrijstelling wordt geëxploiteerd, heeft geleid tot verschillende controles in de periode van mei 2018 tot en met september 2018.
Bij besluit van 11 oktober 2018
(primair besluit III)heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Tegen dit besluit hebben eisers op 22 november 2018 bezwaar gemaakt.
Bij
bestreden besluit IIIheeft het college de bezwaren tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek ongegrond verklaard.
Bij brief van 4 april 2019 hebben eisers beroep ingesteld tegen het bestreden besluit III.

2. Beroepsgronden

Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers de inhoudelijke beroepsgronden tegen de bestreden besluiten ingetrokken en heeft hij de rechtbank verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook heeft hij verzocht om een vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

3. Beoordeling

3.1
De rechtbank is van oordeel dat eisers sinds de intrekking van het vrijstellingsbesluit geen procesbelang meer hadden bij voortzetting van de daarop betrekking hebbende beroepsprocedure (BRE 19/91 HOREC). Het beroep tegen bestreden besluit I is dan ook niet-ontvankelijk.
Nu eisers de inhoudelijke gronden tegen de bestreden besluiten II en III (BRE 19/1570 GEMWT en 19/1658 GEMWT) ter zitting hebben ingetrokken, zijn deze beroepen ongegrond.
3.2
Eisers hebben op 21 mei 2018 bezwaar gemaakt tegen de DHW-vergunning en de vrijstelling van het exploitatieverbod (BRE 19/91 HOREC). Gerekend vanaf 21 mei 2018 tot de datum van deze uitspraak zijn 2 jaar en 8 maanden verstreken. De redelijke termijn is overschreden.
3.3
Daarnaast hebben eisers bij afzonderlijke bezwaarschriften van 22 november 2018 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de handhavingsverzoeken (BRE 19/1570 GEMWT en 19/1658 GEMWT). Gerekend vanaf 22 november 2018 tot de datum van deze uitspraak zijn 2 jaar en 2 maanden verstreken. Ook in deze procedures is de redelijke termijn dus overschreden.
3.4
Indien de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden. De rechtbank stelt vast dat de hiervoor genoemde, gezamenlijk behandelde zaken in hoofzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Daarom zal de rechtbank met inachtneming van de jurisprudentie van de Hoge Raad [1] voor deze zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar hanteren, waarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn zal worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel.
3.5
Dit betekent dat de rechtbank rekent met een overschrijding van de redelijke termijn met een periode van 8 maanden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal
€ 1.000. Omdat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar heeft geduurd, is de overschrijding in zijn geheel toe te rekenen aan de beroepsfase. De Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming) zal de schadevergoeding daarom moeten vergoeden.
3.6
Omdat overschrijding van de redelijke termijn komt door de lange duur van de beroepsfase, dienen de proceskosten te worden vergoed door de Staat der Nederlanden. De proceskostenvergoeding wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 534 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 0,5). Omdat de vergoeding uitsluitend plaatsvindt in verband met de toekenning van een vergoeding van immateriële schade, is de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak 0,5 (licht). Omdat voor drie zaken slechts één keer schadevergoeding wordt toegekend, rekent de rechtbank slechts 2 punten.
Daarnaast dient één keer het griffierecht van € 345 door de Staat der Nederlanden te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in de zaak BRE 19/91 HOREC niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen in de zaken BRE 19/1570 GEMWT en 19/1658 GEMWT ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn gedeeltelijk toe en veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming) tot betaling aan eisers van een schadevergoeding van € 1000;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding voor het overige af;
  • draagt de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming) op de griffierechten tot een bedrag van € 345 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming) in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 534.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 27 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.HR 19-02-2016, ECLI:NL:HR:2016:252