ECLI:NL:RBZWB:2021:3685

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6784
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitbreiding van persoonsgebonden budget voor jeugdhulp op basis van de Jeugdwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [naam eiser 1] en [naam eiseres], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg. Eisers hebben een beroep ingesteld tegen de weigering van het college om hun aanvraag voor uitbreiding van individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Jeugdwet goed te keuren. Het college had eerder, in een besluit van 5 juli 2019, de aanvraag afgewezen, en dit besluit werd in een later besluit van 3 december 2019 gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers, die hoogbegaafd en hooggevoelig zijn, sinds 15 juni 2018 jeugdhulp ontvangen in de vorm van een pgb. De aanvraag voor uitbreiding van de begeleiding was gedaan naar aanleiding van een ondersteuningsplan dat een visuele training adviseerde, maar het college stelde dat deze training niet onder de Jeugdwet viel, maar onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de problematiek van eisers en dat het besluit tot afwijzing van de pgb-aanvraag niet kon standhouden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6784 WMO15

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiser 1] , eiser, en [naam eiseres] , eiseres, te [naam woonplaats] ,

tezamen eisers,
gemachtigde: mr. M.F. Vermaat,
wettelijk vertegenwoordigster: [naam WVT] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg(het college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 5 juli 2019 (primaire besluit) heeft het college geweigerd om de individuele begeleiding van eisers op grond van de Jeugdwet in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) uit te breiden.
In het besluit van 3 december 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep zou worden besproken op de zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank op 1 maart 2021. Deze zitting heeft geen doorgang gevonden omdat het beroep is doorverwezen naar een meervoudige kamer.
Het beroep is besproken op de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op
11 juni 2021. Hierbij waren aanwezig gemachtigde van eisers, hun wettelijk vertegenwoordigster en mr. A.M.A de Meer-de Vries namens het college.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eisers ( [naam eiser 1] , geboren [geboortedatum eiser] , en [naam eiseres] , geboren [geboortedatum eiseres] ) zijn hoogbegaafd en hooggevoelig en hebben sinds 15 juni 2018 jeugdhulp voor begeleiding op grond van de Jeugdwet in de vorm van een pgb. Deze begeleiding is ten behoeve van de sociaal-emotionele ontwikkeling en wordt geleverd door [naam behandelaar] van [naam praktijk] .
Op 28 april 2019 hebben de ouders van [naam eiser 1] en [naam eiseres] , middels een ondersteuningsplan, een aanvraag ondertekend om vergoeding van een visuele training/ optometrie dan wel uitbreiding van de individuele begeleiding voor hen. [naam behandelaar] heeft gesignaleerd dat de visuele velden van de ogen van [naam eiser 1] en [naam eiseres] niet symmetrisch zijn, waardoor verkeerde informatie binnenkomt. Via [naam behandelaar] zijn [naam eiser 1] en [naam eiseres] terecht gekomen bij optometrist [naam optometrist] van Oogbalans. Hij heeft een oogtraining geadviseerd. Het gaat om 10 trainingen op de praktijk in Berlicum en thuistrainingen. Dit kost € 990,- per kind.
Bij besluit van 12 juni 2019 heeft het college de aanvraag om uitbreiding van de individuele begeleiding in de vorm van een pgb voor [naam eiser 1] afgewezen.
Met het primaire besluit heeft het college het besluit van 12 juni 2019 vervangen. De aanvragen om uitbreiding van de individuele begeleiding voor [naam eiser 1] en [naam eiseres] worden afgewezen. [naam behandelaar] , geen arts, heeft geconstateerd dat de ogen van [naam eiser 1] en [naam eiseres] niet symmetrisch functioneren waardoor informatie niet goed verwerkt kan worden en hen doorverwezen naar [naam optometrist] . Er heeft geen medische verwijzing door de huisarts plaatsgevonden. Volgens het college gaat het om een lichamelijk probleem en draagt de training niet direct bij aan de doelen van de Jeugdwet. De oogtraining valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en niet onder de Jeugdwet. Mogelijk vergoedt de zorgverzekeraar de training niet omdat er een medisch doel wordt gemist. Het college verwijst eisers voor de door hen voorgestelde oogtraining terug naar de eerstelijns gezondheidszorg/huisarts om dit lichamelijke probleem te onderzoeken.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van [naam eiser 1] en [naam eiseres] tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het college stelt dat de oogtraining niet onder de Jeugdwet maar onder de Zvw valt. Daarom kent hij daarvoor geen vergoeding toe. Volgens het college is de oogtraining primair gericht op verbetering van de functie tussen de ogen en de informatieverwerking naar de hersenen. Dit is geneeskundige zorg en valt daarom onder de Zvw. Alhoewel de oogtraining ook tot gevolg kan hebben dat frustraties verminderen en (probleem)gedrag verandert, is dit slechts een secundair gevolg. Het college stelt dat het op de weg van [naam eiser 1] en [naam eiseres] ligt om vergoeding van de oogtraining bij hun zorgverzekeraar te verzoeken door verwijzing door de huisarts en eerstelijns gezondheidszorg. Tot slot stelt het college geen toepassing te hebben hoeven geven aan artikel 1.2, tweede lid, van de Jeugdwet omdat geen behandeling is gestart die onderdeel uitmaakt van een diagnose behandelcombinatie (DBC).
3.
Beroepsgronden
Namens [naam eiser 1] en [naam eiseres] is aangevoerd dat in het ondersteuningsplan wordt erkend dat visuele training zal bijdragen aan het verminderen van frustratie en het probleemgedrag. Als de zorgverzekering niet in de training voorziet, is het college gehouden dat te doen. Het college stelt, zonder over medische of andere deskundigheid te bezitten, dat de oogtraining op geneeskundige zorg ziet. Er wordt echter geen medische onderbouwing gegeven. De stelling van het college dat [naam eiser 1] en [naam eiseres] middels doorverwijzing om een oogtraining bij de zorgverzekeraar hadden moeten verzoeken kan niet worden gevolgd. Het ligt juist op de weg van het college om daarnaar onderzoek te doen.
Namens [naam eiser 1] en [naam eiseres] is voorts gesteld dat zij zich inmiddels door de huisarts hebben laten doorverwijzen. Daarop volgde op 25 maart 2020 een afwijzing van hun zorgverzekeraar [naam zorgverzekeraar] . De primaire afwijzingsgrond van het college houdt daarom geen stand. Voor zover het college stelt dat er een DBC is die ook het beoogde effect heeft, benoemt hij niet welke DBC dit dan zou zijn. Eisers wijzen op artikel 1.2, tweede lid, van de Jeugdwet. Uiteindelijk gaat het erom of hetgeen het college in het kader van de Jeugdwet aan jeugdhulpvoorzieningen heeft getroffen het beoogde doel realiseert. Eisers stellen dat de oogtraining daaraan een aanmerkelijke extra bijdrage heeft geleverd en levert. De training draagt bij aan het verminderen van frustratie en probleemgedrag en daarmee aan het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer of het zelfstandig functioneren. Dit valt onder de Jeugdwet en daarom is het college gehouden tot vergoeding daarvan.
4.
Verweer
Het college stelt dat de oogtraining niet bedoeld is voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van [naam eiser 1] en [naam eiseres] maar een medische behandeling met een geneeskundig doel is, waardoor de oogtraining niet onder de Jeugdwet maar de Zvw valt. Dat sprake is van een medische behandeling blijkt uit de werkzaamheden van een optometrist. De oogtraining is, ook blijkens de informatie op de website van Oogbalans, primair gericht op het verbeteren van de functie tussen de ogen en de informatieverwerking van de hersenen. Een bijkomend effect kan zijn dat de frustraties verminderen en daarmee het (probleem)gedrag verandert. Dat is echter slechts een secundair gevolg. [naam eiser 1] en [naam eiseres] hadden bij [naam zorgverzekeraar] vergoeding van de oogtraining moeten aanvragen via een verwijzing door de huisarts en eerstelijns gezondheidszorg (DBC-route). In hun e-mail van 29 juli 2019 hebben eisers ook aangegeven dat optometrie alleen wordt vergoed als de optometrist in een ziekenhuis samenwerkt met een oogarts en de behandeling onderdeel uitmaakt van een DBC. [naam eiser 1] en [naam eiseres] hebben bij de huisarts echter niet gevraagd om verwijzing naar een deskundige die wel in het verzekeringspakket zit. Het college stelt niet gehouden te zijn om de oogtraining te vergoeden enkel en alleen omdat de zorgverzekeraar dat niet doet. Het kan niet zo zijn dat wordt gekozen voor een andere behandeling of behandelweg dan de DBC, die wel onder de Zvw valt, en dat het college dan gehouden zou zijn tot vergoeding over te gaan. Die eigen keuze kan niet op het college worden afgewenteld.
Verder stelt het college dat geenszins vaststaat dat er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de problematiek van [naam eiser 1] en [naam eiseres] . Afgezien daarvan is er al een indicatie voor individuele begeleiding afgegeven, waarmee een voorziening voor de ervaren problematiek (zoals het verminderen van frustratie en probleemgedrag) op grond van de Jeugdwet is getroffen.
5.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6.
Oordeel van de rechtbank
Procesbelang
Ter zitting is gebleken dat [naam eiser 1] de oogtraining heeft afgerond en dat de kosten daarvan zijn gefactureerd en betaald. Voor [naam eiser 1] gaat het derhalve om jeugdhulp over een afgesloten periode in het verleden. In beginsel geldt dat geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Nu Oogbalans de kosten van de oogtraining van [naam eiser 1] heeft gefactureerd en deze ook zijn betaald, wordt schade geleden. Om die reden heeft [naam eiser 1] naar het oordeel van de rechtbank een belang bij een inhoudelijke beoordeling.
Jeugdhulp/oogtraining
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college op goede gronden geweigerd heeft jeugdhulp voor oogtrainingen van [naam eiser 1] en [naam eiseres] in de vorm van een pgb, toe te kennen.
Het college heeft dat (primair) geweigerd omdat er recht op vergoeding van oogtrainingen op grond van de Zvw bestaat. Hij heeft daarbij verwezen naar artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Jeugdwet.
In dat artikellid is bepaald dat het college niet gehouden is een voorziening op grond van de Jeugdwet te treffen als er met betrekking tot de
problematiekeen recht bestaat op zorg op grond van de Zvw. Indien het college van oordeel is dat de jeugdige geen aanspraak maakt op jeugdhulp, omdat er rechten kunnen worden ontleend aan de Zvw, is het aan het college om dat aan te tonen. Het college dient immers in het kader van de motiveringsplicht een beslissing tot afwijzing van een dergelijke aanvraag te onderbouwen.
Over het onderzoek dat het college dient te verrichten als een aanvraag om jeugdhulp wordt ingediend heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de uitspraak van 1 mei 2017 [1] overwogen:

Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt met zich mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Eerst wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken.
Gelet op dit stappenplan en het bepaalde in artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Jeugdwet dient het college te onderzoeken of in het geval van eisers noodzakelijke hulp kan worden vastgesteld, die niet door de Zvw wordt gedekt. Het onderzoek van het college is naar het oordeel van de rechtbank niet volledig geweest. Zo is onduidelijk welke problematiek [naam eiser 1] en [naam eiseres] nu precies ondervinden en of die voorkomt uit het niet goed functioneren van de ogen, zoals zij stellen op basis van de bevindingen van hun begeleidster [naam behandelaar] en optometrist [naam optometrist] . Stukken van deze bevindingen ontbreken, maar gesteld wordt dat hieruit zou blijken dat de ogen van [naam eiser 1] en [naam eiseres] niet-symmetrisch werken, waardoor de informatie in hun hersenen niet juist wordt verwerkt en zij problemen in hun gedrag/frustratie ondervinden. Eisers hebben ook geen stukken overgelegd (van een arts) waarin dit wordt gediagnosticeerd en waarin wordt vastgesteld dat de (gedrags)problemen daarvan het gevolg zijn. Ook anderszins is dit niet vastgesteld. Nu niet duidelijk is of [naam eiser 1] en [naam eiseres] inderdaad problemen met hun ogen/ informatieverwerking ondervinden en zo ja, of dat hun (gedrags)problemen verklaart, is evenmin de aard en omvang van de eventueel benodigde jeugdhulp in kaart gebracht. Als komt vast te staan dat de (gedrags)problemen van [naam eiser 1] en [naam eiseres] voortkomen uit het niet-symmetrisch functioneren van hun ogen, is vervolgens de vraag welke behandeling/zorg of hulp aangewezen is, of dat een oogtraining is, door wie die kan worden gegeven en of daarvoor recht bestaat op grond van de Zvw. De bewijslast ligt daarbij op het college.
Nu het onderzoek van het college naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend is, kan het besluit tot afwijzing van een pgb voor oogtrainingen van [naam eiser 1] en [naam eiseres] niet standhouden. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank geeft het college in het kader van het nog te verrichten onderzoek en ter beantwoording van voormelde vragen in overweging om met medewerking/machtiging van eisers informatie te verkrijgen van hun (oog)arts, dan wel eigen onderzoek te doen en [naam eiser 1] en [naam eiseres] te laten beoordelen door een (oog)arts. Voorts acht de rechtbank het aangewezen, als een oogtraining de aangewezen behandeling voor de problematiek van [naam eiser 1] en [naam eiseres] blijkt, dat het college contact opneemt met hun zorgverzekeraar om te bepalen of die training onder de Zvw valt. [2]
7.
Conclusie
Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand laten of zelf in de zaak voorzien, omdat zij daarvoor te weinig gegevens voorhanden heeft. Ook zal de rechtbank niet een bestuurlijke lus toepassen, omdat onzeker is wanneer het onderzoek dat het college nog dient te verrichten kan worden afgerond. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. A.G.J.M. de Weert, leden, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 22 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

JEUGDWET

Artikel 1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
– jeugdhulp:
1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,
met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;
– opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen:
1°. psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
2°. beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in verband met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, en
3°. een tekort aan zelfredzaamheid in verband met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;

Artikel 1.2

1. Het college is niet gehouden een voorziening op grond van deze wet te treffen:
a. indien er met betrekking tot de problematiek een recht bestaat op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet langdurige zorg, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet;
b. indien naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, met uitzondering van een maatwerkvoorziening inhoudende begeleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, of
c. indien het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg en de jeugdige of zijn wettelijke vertegenwoordiger weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit daartoe.
2. Indien er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de betreffende problematiek en daardoor zowel een vorm van zorg, op grond van een recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet langdurige zorg of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, als een soortgelijke voorziening op grond van deze wet kan worden verkregen, is het college gehouden deze voorziening op grond van deze wet te treffen.

Artikel 2.3

1. Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
4. Het college houdt bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp redelijkerwijs rekening met:
a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en
b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
5. Voor zover redelijkerwijs mogelijk, wordt de jeugdige en zijn ouders keuzevrijheid geboden met betrekking tot de activiteiten van jeugdhulp.

Voetnoten

2.de rechtbank wijst in dit verband op een uitspraak van de CRvB van 19 december 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3933)