ECLI:NL:RBZWB:2021:3629

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
BRE-19_5373
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrondverklaring van beroep in belastingzaak met betrekking tot naheffingsaanslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 4 december 2020. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep, dat was gedaan met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had zich in de eerdere uitspraak onbevoegd verklaard voor zover het beroep gericht was tegen de invordering van aanslagen. De belanghebbende was uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, maar is zonder kennisgeving niet verschenen. De rechtbank concludeerde dat de uitnodiging op juiste wijze was verzonden en dat de belanghebbende geen aanvullende gronden had ingediend na de eerste verzetbrief.

De rechtbank heeft in de beoordeling van het verzet vastgesteld dat de eerdere uitspraak terecht was gedaan. De rechtbank oordeelde dat de rechtsgang reeds volledig was doorlopen en dat het niet mogelijk was om opnieuw een bezwaar- en beroepsprocedure te starten. De rechtbank heeft de gronden van de belanghebbende niet overtuigend geacht en heeft het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van 4 december 2020 blijft daarmee in stand. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/5373
uitspraak van 16 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 4 december 2020, verzonden op 11 december 2020.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard, op grond dat de gehele rechtsgang is doorlopen. In dezelfde uitspraak heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep is gericht tegen de invordering van aanslagen.
1.2.
Bij brief van 21 januari 2021 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
1.3.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord.
1.4.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 26 mei 2021 aan het door belanghebbende opgegeven adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu voormelde brief niet ter griffie is terugontvangen is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden. Dit wordt tevens bevestigd door de Track&Trace gegevens van PostNL, waaruit volgt dat het poststuk op 27 mei 2021 is afgegeven op het door belanghebbende opgegeven adres. De inspecteur is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Ter zitting van 2 juli 2021 te Breda is derhalve niemand verschenen.

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
Bij de in verzet bestreden uitspraak is het beroep van belanghebbende kennelijk ongegrond verklaard op grond dat de rechtsgang reeds is doorlopen en het niet mogelijk is om opnieuw een bezwaar- en beroepsprocedure te starten om een nieuwe inhoudelijk behandeling te krijgen. Tevens heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep is gericht tegen de invordering van de naheffingsaanslagen.
2.2.
De gronden waarop het verzet van belanghebbende is gebaseerd staan vermeld in het verzetschrift.
2.3.
Belanghebbende is in gelegenheid gesteld om (aanvullende) gronden aan te voeren. Op verzoek van belanghebbende is er uitstel verleend tot 1 maart 2021. De griffier heeft belanghebbende, na het uitblijven van een reactie, bij aangetekende brief van 16 maart 2021 nogmaals de gelegenheid geboden om (aanvullende) verzetsgronden in te dienen. Hierop is geen reactie meer ontvangen.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.
In verzet geeft belanghebbende enkel aan dat hij het niet eens is met het feit dat zijn zaak is afgedaan middels een vereenvoudigde behandeling. De rechtbank overweegt als volgt.
3.2.
Op de hoofdregel dat in elke beroepsprocedure in beginsel een zitting plaatsvindt, worden in de wet diverse uitzonderingen gemaakt. Eén van die uitzonderingen biedt artikel 8:54 van de Awb. Op grond van artikel 8:54 Awb kan de rechter besluiten om een zaak vereenvoudigd te behandelen indien de rechter kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. In de in verzet bestreden uitspraak is naar het oordeel van de rechtbank terecht geoordeeld dat niet opnieuw bezwaar kon worden gemaakt. De gehele rechtsgang is reeds doorlopen tot en met de Hoge Raad, waarnaar de aanslagen onherroepelijk zijn vast komen te staan. De invordering van die aanslagen staat niet ter beoordeling aan de belastingrechter, zodat de rechtbank zich in de bestreden uitspraak dienaangaande terecht onbevoegd heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat over die beslissingen in redelijkheid geen twijfel mogelijk is, zodat niet kan worden gezegd dat geen vereenvoudigde behandeling (en daarmee een uitspraak zonder zitting) kon plaatsvinden.
3.3.
De gronden zoals door belanghebbende zijn aangevoerd kunnen niet leiden tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet juist is. Het verzet dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
3.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 16 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
(De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.)
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl
.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.