ECLI:NL:RBZWB:2021:3621

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6117
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslagen rioolheffing en de vraag of deze terecht zijn opgelegd

Op 1 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle over de aanslagen rioolheffing voor het jaar 2019. De heffingsambtenaar had op 30 september 2019 aanslagen opgelegd voor onroerende zaken, maar het bezwaar van de belanghebbende werd aanvankelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Na rectificatie door de heffingsambtenaar werd het bezwaar alsnog ontvankelijk verklaard, maar bleef de aanslag ongegrond verklaard. De belanghebbende ging in beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 29 april 2021 werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat de belanghebbende tijdig bezwaar had gemaakt. De rechtbank besloot de zaak inhoudelijk te behandelen in plaats van deze terug te verwijzen naar de heffingsambtenaar. De rechtbank onderzocht of de woning en de garages van de belanghebbende als één onroerende zaak konden worden aangemerkt, wat van invloed is op de heffing van rioolheffing.

De rechtbank concludeerde dat de woning en de garages een samenstel van objecten vormen, waardoor er slechts één aanslag rioolheffing had moeten worden opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de aanslagen en gelastte de heffingsambtenaar het griffierecht van € 47,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Zaaknummer BRE 19/6117

uitspraak van 1 juli 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle,

verweerder.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 30 september 2019 aanslagen rioolheffing opgelegd voor het jaar 2019 (aanslagnummer 201900187268) met betrekking tot de onroerende zaken aan de [adres 1] [nummer] en [nummer] te [woonplaats] .
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 29 oktober 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en tevens (subsidiair) ongegrond verklaard. Bij brief van 21 november 2019 is het bezwaar alsnog ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de heffingsambtenaar het bezwaar wederom ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift en een aanvulling op het verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft hier schriftelijk op gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 29 april 2021. Belanghebbende is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [inspecteur] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

Feiten
1. Belanghebbende is eigenaar van een woning (hierna: de woning) gelegen aan de [adres 2] in [woonplaats] . Hij is tevens eigenaar en gebruiker van twee garageboxen (hierna: de garages) gelegen aan de [adres 1] [nummer] en [nummer] in [woonplaats] .
2. De garages maken deel uit van een blok van zeven garageboxen en zijn gelegen aan de achterzijde van de woning. Tussen de woning en de garageboxen ligt een weg. Belang-hebbende is voor een zevende deel (per garage) mede-eigenaar van deze weg. Hij kan zijn garages bereiken via de achtertuin, door een poort. Belanghebbende komt dan uit op de weg waaraan de garages zijn gelegen.
3. De garages hebben een eigen kadastraal nummer en kunnen afzonderlijk van de woning worden verkocht.
4. De garages zijn niet via een interne afvoer aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het hemelwater dat op het dak neerslaat, vloeit vanaf het dak naar waterputten die in beheer zijn bij de gemeente. Het hemelwater wordt vanuit deze waterputten via buizen afgevoerd op de gemeentelijke riolering.
Geschil
5. In geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of de aanslagen rioolheffing voor het jaar 2019 terecht zijn opgelegd aan belanghebbende.
Ontvankelijkheid van het bezwaar
6. Voordat de rechtbank inhoudelijk ingaat op de zaak, zal zij eerst oordelen over de ontvankelijkheid van het bezwaar. De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
7. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende op 21 oktober 2019 en daarmee tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking van 30 september 2019. De heffingsambtenaar heeft in een brief van 21 november 2019 (‘rectificatie uitspraak op bezwaar’) en in de aanvulling op het verweerschrift van 3 april 2020 erkend dat belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar gesteld dat de niet-ontvankelijkverklaring een typefout betreft, aangezien dit tekstblok er niet in had moeten staan.
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake kan zijn van een kennelijke verschrijving, aangezien duidelijk in de uitspraak op bezwaar is weergegeven dat het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, met vermelding van een (verkeerde) datum waarop de termijn voor het indienen van bezwaar zou zijn geëindigd, te weten 11 april 2019, evenals vermelding van de datum van ontvangst, op 22 oktober 2019. Dat de uitspraak op bezwaar tevens een (ambtshalve) inhoudelijke beoordeling bevat, doet hier niet aan af.
8. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Daarom zal het beroep in zoverre gegrond worden verklaard. Nu belanghebbende verzoekt om een inhoudelijk oordeel van de rechtbank, zal de rechtbank de zaak niet terugwijzen naar de heffingsambtenaar, maar de zaak zelf inhoudelijk behandelen.
Rioolheffing
9. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
10. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de woning en de garages verschillende objecten zijn in de zin van de Wet WOZ. De garages zijn van de woning gescheiden door een openbare weg, waardoor de garages volgens de heffingsambtenaar visueel geen onderdeel uitmaken van de woning. Daarom heeft hij voor beide garageboxen een aparte aanslag rioolheffing opgelegd.
11. Belanghebbende stelt dat er sprake is van rechtsongelijkheid, omdat de rioolheffing alleen wordt geheven van een garagebox met een eigen kadastraal nummer, terwijl de hoeveelheid hemelwater die wordt afgevoerd gelijk is aan die van een garage zonder eigen kadastraal nummer. Gelijke gevallen worden dus, naar belanghebbende stelt, niet gelijk behandeld.
12. De rechtbank stelt vast dat de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2019 (hierna: Verordening) voorziet in de heffing van rioolbelasting van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. De rioolheffing wordt ingevolge de Verordening geheven per perceel. Onder perceel wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening verstaan "een (...) onroerende zaak". Voor de uitleg van het begrip onroerende zaak verwijst de Verordening naar de Wet WOZ.
13. De rechtbank stelt tevens vast dat de woning en de garages objecten zijn in de zin van artikel 16 aanhef en onder a, van de Wet WOZ en dat de garages bij belanghebbende in gebruik zijn. [1] De beoordeling spitst zich vervolgens toe op de vraag of de objecten een samenstel vormen als bedoeld in artikel 16 aanhef en onder d, van de Wet WOZ. Op grond van deze bepaling worden twee of meer eigendommen die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen, aangemerkt als één onroerende zaak.
14. De rechtbank overweegt in dit verband dat de garages achter de woning van belanghebbende zijn gelegen en daaraan dienstbaar zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat belanghebbende eenvoudig via de poort in zijn achtertuin bij de weg komt waaraan zijn garageboxen zijn gelegen, op korte afstand van zijn woning. Dat de garages niet direct grenzen aan het perceel waarop de woning is gelegen, belet niet dat er sprake is van een samenstel van objecten, nu de weg die de garages scheidt van het perceel waarop de woning is gelegen in mede-eigendom is bij belanghebbende en door hem vrijelijk kan worden betreden. Op deze manier is de bereikbaarheid van de garages vanaf het perceel waarop de woning is gelegen gewaarborgd. [2] Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de woning en de garages een samenstel vormen, die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen en moeten worden aangemerkt als één onroerende zaak. Nu er sprake is van een samenstel, had er slechts één aanslag rioolheffing mogen worden opgelegd voor de woning en de garages tezamen.
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard en dienen de bestreden uitspraak en de aanslagen rioolheffing te worden vernietigd. Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel behoeft hierdoor geen bespreking meer.
Griffierecht en proceskosten
16. De rechtbank gelast de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslagen rioolheffing;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H.M. Venmans, griffier, op 1 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier in niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bijlage

Gemeentewet
Artikel 228a, eerste lid,
1. Onder de naam rioolheffing kan een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2019
Artikel 1
1. Deze verordening verstaat onder:
a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;
b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
c. verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft;
d. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.
2. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 3
1. De belasting wordt geheven:
a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en
b. van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.
2. Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
3. Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. ingeval een gedeelte van een perceel - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 - voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.
Artikel 4
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Wet waardering onroerende zaken
Artikel 16
Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
e. een geheel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen, of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan, of in onderdeel d bedoelde samenstellen, dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt geëxploiteerd;
f. het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan, van een in onderdeel d bedoeld samenstel of van een in onderdeel e bedoeld geheel.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Amsterdam 21 december 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5495.
2.Vgl. Rechtbank ’s-Hertogenbosch 11 december 2007, ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229 en Rechtbank Noord-Nederland 5 april 2016, ECLI:NL:RBNN:2016:1499.