In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 4 januari 2020 een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, die bezwaar had gemaakt. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende beroep instelde. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 april 2021 zijn beide partijen niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de uitspraaktermijn verlengd.
De rechtbank heeft overwogen dat de belanghebbende op de parkeerplaats bij een winkelcentrum had geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen. De belanghebbende stelde dat hij bezig was met het laden en lossen van een zware buitenbarbecue, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet in de nabijheid van zijn auto was gebleven en dat er geen sprake was van onmiddellijk laden en lossen. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting niet had voldaan.
De rechtbank heeft ook de hoorplicht besproken. De belanghebbende had in zijn bezwaarschrift niet verzocht om een hoorzitting, waardoor de heffingsambtenaar niet verplicht was om deze te organiseren. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.